De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 20 april 2016 dat grove schuld is te beschouwen als een verzwarende omstandigheid. Daarom ligt het ook op de weg van het Uwv om aan te tonen dat daarvan sprake is (vgl. overweging 5.18 in ECLI:NL:CRVB:2015:1801). Uit een oogpunt van een eenduidige en uniforme toepassing van wet- en regelgeving dient dit begrip op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in het materiële strafrecht en in het fiscale boeterecht. Er is dus geen plaats voor een andere (ruimere) uitleg van dit begrip bij de beoordeling of een opgelegde boete in sociale zekerheidszaken een evenredige sanctie is. Indien twijfel erover bestaat of sprake is van grove schuld werkt dit ten nadele van het Uwv (vgl. overweging 4.15 in ECLI:NL:GHARN:2012:BW3433). Uit de enkele omstandigheid dat eenbelanghebbende onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belanghebbendeals een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid moet worden gekwalificeerd (vgl. overweging 4.5 in ECLI:NL:HR:1990:ZC4481 en overweging 5.11 in ECLI:NL:CRVB:2016:8).
Uit het feit dat appellant de betaling van WW-uitkering over de periode van 31 december 2012 tot en met 27 januari 2013 als een eindafrekening heeft beschouwd, de specificaties niet nauwkeurig heeft gelezen, aan zijn boekhouder heeft doen toekomen en daarover geen contact heeft opgenomen met het Uwv, volgt niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld.
De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.