SGA-Consultancy

  • Twitter
  • Google Plus
  • Linked in
  • Facebook

Aansprakelijkheid voor andere dan de eigen werknemers (ZZP’ers)

Artikel 7:658 lid 4 BW: Hij die in de uitoefening van zijn beroep of bedrijf arbeid laat verrichten door een persoon met wie hij geen arbeidsovereenkomst heeft, is overeenkomstig de leden 1 tot en met 3 aansprakelijk voor de schade die deze persoon in de uitoefening van zijn werkzaamheden lijdt. De kantonrechter is bevoegd kennis te nemen van vorderingen op grond van de eerste zin van dit lid.

De Hoge Raad (LJN: BV0616, Hoge Raad, 10/05217) heeft onlangs arrest gewezen in een zaak waarbij een ZZP’er bij een bedrijfsongeval in het bedrijf van de opdrachtgever betrokken raakte en daarbij een been verloor. De ZZP’er, die overigens niet was verzekerd, stelde de opdrachtgever aansprakelijk voor de door hem geleden en nog te lijden schade. Zowel door de Rechtbank als het Hof was zijn vordering afgewezen.

De Hoge Raad heeft in dit arrest de reikwijdte van artikel 7:658 lid 4 BW ruimer beoordeeld dan de Rechtbank en het Hof. Daarbij is zij er van uitgegaan dat de wetgever niet de bedoeling heeft gehad om de bepaling te beperken tot de gevallen waarbij een werknemer door zijn werkgever bij een derde is tewerkgesteld. De Hoge Raad verwijst daarbij naar de wetsgeschiedenis: “De aansprakelijkheid van de inlener is wenselijk omdat de vrijheid van degene die een bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten van het werk door werknemers of door anderen, niet van invloed behoort te zijn op de rechtspositie van degene die het werk verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt. Anders gezegd: een werkgever die zijn zorgverplichtingen niet nakomt dient op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers en anderen die bij hem werkzaam zijn. Daarom dient de aansprakelijkheid van de inlener voor bedrijfsongevallen waarbij (ook) andere dan eigen werknemers betrokken zijn, een specifieke wettelijke grondslag te krijgen. De hier voorgestelde bepaling biedt deze grondslag.” (Kamerstukken II, 1997-1998, 25 263, nr. 14, p. 6).

“Achtergrond van het nieuwe lid 4 is dat de vrijheid van degene die een beroep of bedrijf uitoefent om te kiezen voor het laten verrichten van het werk door werknemers of door anderen niet van invloed behoort te zijn op de rechtspositie van degene die het werk verricht en betrokken raakt bij een bedrijfsongeval of anderszins schade oploopt. Met andere woorden: Een werkgever die zijn zorgverplichtingen niet nakomt dient op gelijke voet aansprakelijk te zijn voor de schade van werknemers en anderen die bij hem werkzaam zijn.” (Kamerstukken I, 1998-1999, 26 257, nr. 110b, p. 7).

Uit het vorenstaande volgt dat artikel 7:658 lid 4 BW ook van toepassing is op de persoon die buiten dienstbetrekking werkzaamheden verricht en voor zijn veiligheid (mede) afhankelijk is van degene voor wie hij de werkzaamheden verricht. E.e.a. wordt door de omstandigheden bepaald en daarbij zijn de volgende zaken van belang:

1.        de feitelijke verhouding tussen betrokkenen;
2.        de aard van de verrichte werkzaamheden;
3.        de mate waarin de “werkgever”, al dan niet door middel van hulppersonen, invloed heeft op de werkomstandigheden van degene die de werkzaamheden verricht en op de daarmee verband houdende veiligheidsrisico’s en
4.        de werkzaamheden hebben plaatsgevonden “in de uitoefening van het beroep of bedrijf” van degene in wiens opdracht de arbeid is verricht.

Voor de beoordeling van de ‘aard van de verrichte werkzaamheden’ is bepalend of de verrichte werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de desbetreffende opdrachtgever aan zijn beroep of bedrijf invulling pleegt te geven, feitelijk tot zijn beroeps- of bedrijfsuitoefening behoren. Dit zal aan de hand van de omstandigheden van het geval beoordeeld moeten worden. Aandachtspunten daarbij zijn o.a.:
* kunnen de werkzaamheden ook door eigen werknemers worden verricht;
* geeft de opdrachtgever ook instructies bij de uitvoering en
* wordt de derde aangetrokken ter aanvulling van het eigen personeel dat de werkzaamheden uitvoert.

Voor de beoordeling in hoeverre er sprake is van “in de uitoefening van het beroep of bedrijf” is van belang of de werkzaamheden, gelet op de wijze waarop de opdrachtgever invulling geeft aan haar bedrijf, feitelijk tot haar bedrijfsuitoefening behoren. Hierbij valt o.a. te denken aan de situatie waarbij de opdrachtgever de werkzaamheden incidenteel voor zichzelf verricht of ook (meer dan incidenteel) voor derden. In deze casus werden de werkzaamheden ook voor derden in binnen- en buitenland uitgevoerd en werd de zelfstandige structureel daarvoor ingehuurd.

Gevolgen arrest
Voor de praktijk betekent dit arrest dat bedrijven die gebruik maken van zelfstandigen (ZZP’ers) voor het uitvoeren van werkzaamheden binnen hun bedrijf zich van te voren dienen te vergewissen in hoeverre de punten 1 t/m 4 op de werksituatie van toepassing zullen zijn. Indien deze van toepassing zijn kan de opdrachtgever op grond van artikel 7:658 lid 3 BW – “Van de leden 1 en 2 en van hetgeen titel 3 van Boek 6, bepaalt over de aansprakelijkheid van de werkgever kan niet ten nadele van de werknemer worden afgeweken.” – zijn aansprakelijk contractueel niet uitsluiten. Kortom, maak een goede overweging voordat u zelfstandigen inhuurt voor de uitvoering van (risicovolle) werkzaamheden binnen uw bedrijf en let daarbij vooral op of deze werkzaamheden feitelijk en logischerwijs tot uw normale bedrijfsactiviteiten behoren.