SGA-Consultancy

  • Twitter
  • Google Plus
  • Linked in
  • Facebook

BEOORDELING DUURZAAMHEID ARBEIDSONGESCHIKTHEID

Het komt vaker voor dat verzekeringsartsen van het UWV de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid afwijzen zonder opgave van een deugdelijke motivering. Dat gebeurt door o.a. een verbetering van de belastbaarheid aan te nemen. De motivering van de kans de kans op herstel vindt in algemene bewoordingen plaats en zonder dat er in het medisch dossier daar een redelijke grond voor is te vinden.

Onderstaand wordt aan de hand van uitspraken van de CRvB de toetsingscriteria toegelicht en aan de hand van een uitspraak van de kantonrechter te Almelo wordt duidelijk richting gegeven aan hetgeen van het UWV mag worden verwacht, namelijk, aan de hand van een FML aangeven op welke onderdelen en waarom er een verbetering van de belastbaarheid is te verwachten.

ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896

I – DUURZAAMHEID

De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) onder 7.1 overwogen 7.1.: “Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.”

II – BEOORDELINGSKADER

Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts volgens het Uwv het door het Uwv vastgestelde beoordelings-kader te hanteren, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader). Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.

Voorts bevat het beoordelingskader het volgende: “De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:

Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
1. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
2. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.

Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
1. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
2. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.

Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.

Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
1. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
2. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”

III – CRITERIUM BIJ INSCHATTING DUURZAAMHEID

De Raad heeft in zijn uitspraak overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke waardering van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

IV – OVERWEGING 4.4
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft de Raad geoordeeld “dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten voorhanden zijn voor het standpunt van het Uwv dat de belastbaarheid van werkneemster in de toekomst kan verbeteren door een longtransplantatie. Een concrete en deugdelijke waardering van de feiten en omstandigheden die in het geval van werkneemster tot dat standpunt leidt, ontbreekt”. Tevens merkt de Raad n.a.v. de door de longarts geopperde mogelijkheid van een longtransplantatie en de wijze waarop die mogelijkheid door het UWV is gevalideerd het volgende op: “Het had op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om de behandelend sector te consulteren over de mogelijkheid van een longtransplantatie en de kans op herstel van de functionele mogelijkheden van werkneemster na een eventuele transplantatie. Dit geldt te meer daar appellante in bezwaar heeft gesteld dat een longtransplantatie voor werkneemster geen reële behandeloptie is, gelet op de omvang van de wachtlijsten, de gehanteerde criteria en de leeftijd van werkneemster. Door het Uwv is onvoldoende onderbouwd dat er daadwerkelijk nog een behandelmogelijkheid is en of hiermee een afname van de arbeidsbeperkingen van werkneemster te verwachten is.”

V – OVERWEGING 4.5
De Raad concludeert dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid van werkneemster ten tijde in geding niet is uitgesloten en om die reden niet van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA kan worden gesproken.

RECHTBANK OVERIJSSEL, ZAAKNUMMER AWB 16/2696

VI – Casus
Op 15 februari 2002 is werkneemster als <…..> in dienst getreden bij werkgever <…..> te <…..>. Op 31 mei 2006 heeft zij deze werkzaamheden wegens ziekte moeten staken. Bij besluit van 10 maart 2008 heeft verweerder aan werkneemster vanaf 28 mei 2008 een loongerelateerde uitkering toegekend, aangezien zij 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Vanaf 28 februari 2009 heeft verweerder werkneemster in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.

Bij besluit van 15 februari 2010 heeft verweerder aan werkneemster meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheid niet is veranderd en dat haar arbeidsongeschiktheid onveranderd 80-100% blijft. Een kopie van dit besluit heeft verweerder verzonden aan <…..>.

VII – OVERWEGING 3.5
De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat verweerder werkneemster al vanaf 28 maart 2008 volledig arbeidsongeschikt heeft geacht en al de jaren nadien voetstoots – enkel op basis van telefoongesprekken met werkneemster en door haar ingevulde vragenlijsten zonder info te vragen bij de behandelaar – heeft aangenomen dat werkneemster niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden.

Daarbij is de rechtbank gebleken dat werkneemster in deze jaren veel therapieën/dagbehandelingen heeft gevolgd, wat echter niet heeft geleid tot een verbetering van de functionele mogelijkheden van werkneemster. Uit de door <…..> in juli 2016 verstrekte medische gegevens is de rechtbank gebleken dat werkneemster in behandeling is en deze behandeling gericht is op verandering. Het verwachte resultaat is dat haar klachten afnemen en de kwaliteit van het leven van werkneemster verbeterd wordt. Uit de van <…..> afkomstige gegevens blijkt niet dat met vermindering van klachten en verbetering van kwaliteit van leven gedoeld wordt op het vergroten van de functionele mogelijkheden tot het verrichten van loonvormende arbeid. Dimence heeft voorts aangegeven dat het, gezien de aard en de ernst van de klachten, moeilijk te voorspellen is op welke termijn de behandeldoelen zullen worden behaald.

De rechtbank heeft ook moeten vaststellen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de enige indicatie dat er een mogelijke verbetering van de arbeidsmogelijkheden van werkneemster te verwachten is, heeft ontleend aan een door haar op 20 september 2016 met Dimence gevoerd telefoongesprek, door haarzelf weergegeven in haar rapport van 20 september 2016. De verzekeringsarts noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd welke functionele mogelijkheden door de aangegeven behandeling “op termijn misschien worden vergroot.

VIII – BESLISSING IN BEROEP
3.6. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met de artikelen 3:2 en7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

De rechtbank ziet geen aanleiding om bij een tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen, omdat dit slechts tot een nodeloze vertraging van de procedure zou leiden. De verzekeringsartsen hebben immers zelf geen aanleiding gezien voor nader onderzoek en de beschikbare medische informatie biedt geen grondslag voor een verwachting dat (en: welke) functionele mogelijkheden bij de verzekerde binnen een jaar zullen verbeteren, of dat er een meer dan geringe kans bestaat dat zulke functionele mogelijkheden op langere termijn zullen verbeteren. Er is dus aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en aan verweerder wordt opgedragen werkneemster met ingang van 1 december 2015 een lVA-uitkering toe te kennen.