De Centrale Raad van Beroep heeft in een tweetal recente uitspraken – LJN BZ 6884 en BZ 7334 – meer duidelijkheid gegeven met betrekking tot de voorwaarden voor toepassing van de uitsluitingsgrond van artikel 46, tweede lid, onder a, aanhef en onder c, van de Wet WIA.
Het 1e geval betrof een werkneemster die na jaren van bijstand was gestart als schoonmaakster van computers voor 40 uren per week. Na een week viel ze uit met klachten van depressiviteit, boulima en migraine. Haar aanvraag voor een uitkering krachtens de Wet WIA werd geweigerd omdat “appellante bij de aanvang van haar werk in oktober 206 al dezelfde gezondheidsklachten had als die waardoor ze niet kan werken”. Nadat haar bezwaar was afgewezen is zij bij de Rechtbank in beroep gegaan. Haar beroep werd ook afgewezen en daarbij overwoog de rechtbank “dat het UWV ter onderbouwing van zijn standpunt heeft verwezen naar het onderzoek en de rapportages van de verzekeringsarts en het verslag van een psycholoog, waarin is vermeld dat de appellante al tien jaar onder behandeling van een psycholoog staat voor anorexia/boulima nervosa, een dwangstoornis met smetvrees en een borderline persoonlijkheidsstoornis. Volgens de bezwaarverzekeringsarts waren er geen nieuwe medische feiten naar voren gekomen,” In hoger beroep heeft zij zich gekeerd tegen het oordeel van de rechtbank dat haar opleidings- en reïntegratietraject voorafgaand aan de aanvang van haar werk niets aan haar al bij de aanvang bestaande arbeidsongeschiktheid afdoet.
Het 2e geval betrof een werkneemster die na jaren aan de kant te hebben gestaan aan de slag ging als champignonplukster via een uitzendbureau. Na korte tijd is zij uitgevallen voor dit werk met een gekneusde schouder, na een val die werd veroorzaakt door een PNEA (psychogene niet-epileptische aanvallen). Haar aanvraag voor een uitkering ingevolge de WIA werd afgewezen “omdat zij bij de aanvang van de verzekering op 13 juni 2005 al volledig arbeidsongeschikt was.” Haar bezwaar werd afgewezen, maar in beroep werd zij door de rechtbank in het gelijk gesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat uit de geschiedenis van de totstandkoming van artikel 43 van de Wet WIA afgeleid kan worden dat de wetgever voor de toepassing van de uitsluitingsgrond onder c, inhoudelijk geen wijziging heeft beoogd tov het bepaalde in artikel 30, eerste lid, van de Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering. Hierdoor zou de door de Raad gevormde arbeid voor genoemd artikel haar gelding behouden. De rechtbank oordeelde dat de hiervoor bedoelde indicaties er niet zijn en heeft daartoe doorslaggevend geacht dat betrokkene haar werk als champignonplukster gedurende een periode van ongeveer een jaar, zonder noemenswaardige problemen, heeft verricht. Daaraan kan volgens de rechtbank niet afdoen dat betrokkene dit werk heeft kunnen verrichten mbv medicijnen.
In het door het UWV ingesteld beroep heeft zij gesteld dat in dit geval geen sprake is van voldoende ondubbelzinnige indicaties voor het bestaan van een reële en volledige arbeidsongeschiktheid bij aanvang van de verzekering ingevolge de Wet WIA en heeft daartoe aangevoerd dat de duur van de door betrokkene verrichte werkzaamheden geen afbreuk doet aan het standpunt dat betrokkene volledig arbeidsongeschikt was bij de aanvang van de verzekering.
In het 1e geval oordeelde de Raad dat de het UWV voldoende zorgvuldig onderzoek heeft gedaan en dat de voorhanden gegevens de conclusie kunnen dragen dat de werkneemster al bij aanvang van haar werk volledig arbeidsongeschikt was en dat zulks met inachtneming van artikel 43 en 46 Wet WIA tot gevolg heeft dat zij niet in aanmerking komt voor een uitkering ingevolge deze wet. Dat de werkneemster daarvoor een opleiding volgde en de daarbij behorende praktijkwerkzaamheden uitvoerde deed vanwege haar bewijsvoering niet ter zake.
In het 2e geval oordeelde de Raad dat in het onderhavige geval is voldaan aan de toepassing van de uitsluitingsgrond van artikel 46, tweede lid, onder a, en artikel 43 aanhef en onder c, van de Wet WIA. Verder overwoog de Raad dat het feit dat de werkneemster haar werk gedurende 14 maanden heeft kunnen uitvoeren, niet wil zeggen dat het persoonlijk risico gedurende deze periode niet heeft bestaan en evenmin impliceert dat het verantwoord was haar met deze stoornis te laten werken.
Wat zijn de gevolgen in de praktijk
In een tijd dat er initiatieven worden ontplooid om in-actieven weer aan de slag te krijgen is het voor potentiële werkgevers handig om tijdig het nodige mbt het medisch verleden van de werknemer in beeld te krijgen. Dat geldt vooral in de gevallen dat een werknemer zich ziek meldt. Bovenstaande uitspraken leren in elk geval dat een kritische beoordeling door de bedrijfsarts een must is in dergelijke gevallen. U kunt mogelijk de loonbetalingsverplichting voorkomen, maar in elk geval voor zorgen dat de werknemer geen WIA uitkering krijgt en uw bedrijf niet met een forse verhoging van de gedifferentieerde WGA te maken krijgt.