Over het algemeen wordt, tenzij er sprake is van omstandigheden die aan de werknemer zijn toe te rekenen, in een ontbindingsprocedure voor de kantonrechter aan de werknemer een schadevergoeding toegekend op basis van de Kantonrechtersformule. Aan een ontslagvergunning verstrekt door het UWV worden geen voorwaarden tot het betalen van een schadevergoeding opgenomen. Dit leidt tot de volgende vraag: ‘is er (per definitie) sprake van een kennelijk onredelijk ontslag als de werkgever op basis van een ontslagvergunning van het UWV de dienstbetrekking aan het einde van de wachttijd ziektewet opzegt en aan de werknemer geen schadevergoeding aanbiedt?’
Over deze vraag besliste het Gerechtshof Amsterdam (Gerechtshof Amsterdam 8 november 2011, BU9682) in de casus waarbij een werknemer een schadevergoeding vorderde omdat hem geen vergoeding was aangeboden na een dienstverband van 29 jaren.
In de procedure in eerste aanleg werd de vordering van de werknemer afgewezen. De kantonrechter overwoog daarbij dat een opzegging niet kennelijk onredelijk is op grond van de enkele omstandigheid dat de werkgever geen voorziening heeft aangeboden. Er moet sprake zijn van bijkomende, bijzondere omstandigheden die meebrengen dat de nadelige gevolgen van de beëindiging geheel of gedeeltelijk voor rekening van de werkgever dienen te komen. Dat de werknemer gedurende lange tijd in dienst is geweest en een onberispelijke staat van dienst heeft gehad is daartoe onvoldoende. De bewijslast rust in deze bij de werknemer.
Het Gerechtshof wees in beroep de vordering van de werknemer eveneens af. Daarbij werd o.a. overwogen dat de werknemer door arbeidsongeschiktheid niet meer in staat was om de overeengekomen werkzaamheden te verrichten en dat er geen uitzicht was op hervatting daarvan. De werkgever heeft gedurende (ruim) twee jaar na de aanvang van de volledige arbeidsongeschiktheid loon aan de werknemer doorbetaald. Na twee jaar ziekte is de wettelijke verplichting van de werkgever om loon aan de werknemer door te betalen komen te vervallen. Hierop stuit reeds af de stelling van de werknemer dat hij door de opzegging van de arbeidsovereenkomst schade heeft geleden. Voor zover hij inkomensschade heeft geleden, hetgeen de werkgever betwist, is dat niet het gevolg van de opzegging, maar van de arbeidsongeschiktheid omdat de werkgever op grond van de wet na twee jaar arbeidsongeschiktheid niet meer is gehouden loon te betalen. Zoals blijkt uit hetgeen hiervoor reeds is overwogen, ligt de arbeidsongeschiktheid niet in de risicosfeer van de werkgever, maar in die van de werknemer.
Uit de overwegingen van de kantonrechter en het Hof valt af te leiden dat:
1. het niet aanbieden van een vergoeding niet per definitie tot een kennelijk onredelijk ontslag leidt;
2. de bewijslast rust bij de werknemer;
3. als gevolg van het eindigen van de loondoorbetalingsplicht van de werkgever er geen reden is tot vergoeding van (inkomens)schade.
Voor de praktijk betekent dit dat een werkgever die tijdens de wachttijd ziektewet in onderling overleg tot een beëindigingsovereenkomst wil komen de financiële schade redelijk kan overzien. Immers, voor de periode na het einde van de wachttijd bestaat er geen loonbetalingsplicht en kan er in beginsel geen sprake zijn van inkomensschade. Uit een recente uitspraak van de Rechtbank Alkmaar blijkt immers dat als de werkgever is tekortgeschoten in zijn reïntegratieverplichtingen de rechter alsnog een schadevergoeding aan een werknemer kan toekennen.