SGA-Consultancy

  • Twitter
  • Google Plus
  • Linked in
  • Facebook

Verhuiskosten aftrekbaar

In een tijd waarbij een beroep op werknemers en ondernemers een beroep wordt gedaan om flexibiliteit te tonen, heeft het Hof ’s-Gravenhage in een degelijk gemotiveerde uitspraak afstand genomen van het arrest BNB 1970/159 van de Hoge Raad.

De feiten

●      belanghebbende werkte tot 20-02-2005 in loondienst
●     van februari 2005 tot en met 31 december 2005 was belanghebbende als aspirant –registerloods in opleiding
●      na het einde van de opleiding is belanghebbende op 01-01-2006 toegetreden tot een maatschap
●      voor registerloodsen geldt de verplichting binnen het werkgebied te wonen of te verblijven
●      op 25-01-2006 heeft belanghebbende zijn woning te koop gezet
●      tijdens en na de opleiding maakt belanghebbende gebruik van dubbele huisvesting. De kosten hiervan zijn ogv artikel 3.17 lid 1 onderdeel a onder 2 Wet IB ten laste van de winst uit onderneming gebracht.
●      in 2008 heeft belanghebbende zijn woning verkocht en heeft hij zijn aangekochte woning betrokken.

Het geschil

In geschil is de vraag of de verhuiskosten bij de bepaling van de winst uit onderneming aftrekbaar zijn, hetgeen belanghebbende stelt doch de Inspecteur betwist.
Belanghebbende stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de verhuiskosten, zakelijke kosten zijn omdat hij voor zijn beroepsuitoefening genoodzaakt was om te verhuizen. De Inspecteur stelt zich –eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de verhuiskosten voortvloeien uit persoonlijke motieven van belanghebbende en derhalve elke zakelijke grondslag ontberen. Zij verwijst ter ondersteuning van haar standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1970, nr. 16 383, BNB 1970/159.

Rechtbank

De rechtbank schaarde zich achter het standpunt van de inspecteur en achtte overwoog o.a. “Hoewel eiser heeft voldaan aan de voor registerloodsen geldende verplichting om binnen het werkgebied te wonen, vormen de verhuiskosten naar het oordeel van de rechtbank geen kosten die in mindering op eisers winst uit onderneming kunnen worden gebracht. De rechtbank acht daarvoor beslissend dat de verhuiskosten voortvloeien uit de persoonlijke keuze van eiser zich om te scholen tot registerloods, zodat zij vooral samenhangen met de verandering van levenspositie van eiser en mitsdien tot het persoonlijke leven van eiser behoren (vgl Hoge Raad 24 juni 1970, nr. 16.383, LJN: AX5184).”

Het Hof

Het Hof onderkende dat de casus positie identiek was aan die van HR BNB 1970/159. Wel is het Hof van mening dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 Uitvoeringsregeling IB 2001. Om die reden dient slechts volgens de normen van artikel 3.8 Wet IB 2001 te worden beoordeeld of de door belanghebbende verrichte verhuisuitgaven bij het bepalen van de winst uit onderneming in aanmerking genomen moeten worden.

Het hof gaat uitgebreid in op het arrest BND 1970/159 en betrekt daarbij verschillende uitspraken van lagere rechters die daarvan afwijken en komt zij tot de conclusie dat de merites van die beslissing anno 2013 naar ’s Hofs oordeel in redelijkheid in twijfel kan worden getrokken. Het Hof is dan ook van oordeel dat de verhuisuitgaven, in weerwil van BNB 1970/159, aftrekbaar zijn van de door belanghebbende genoten winst uit onderneming. De volgende argumenten zijn daarvoor redengevend:
●      Anders dan uit BNB 1970/159 lijkt te moeten worden afgeleid, hebben verhuisuitgaven als die welke belanghebbende heeft gemaakt ontegenzeggelijk een zakelijke band met de door hem gedreven onderneming. Men kan zich met recht afvragen of de met de start van een onderneming gepaard gaande verandering van levenspositie in de weg kan staan aan een kwalificatie van in verband daarmee verrichte verhuisuitgaven als zakelijke uitgaven.
●      Voor zover het arrest BNB 1970/159 moet worden opgevat als een uitwerking van de jurisprudentie op het terrein van de aftrekbare (loon)kosten geldt dat die parallel sinds de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 ontbreekt, waarin aanleiding kan worden gevonden om althans anno 2013 anders te beslissen.
●      Voor zover het arrest BNB 1970/159 aldus moet worden opgevat dat daaraan ten grondslag ligt de regel dat kosten gemaakt ter verwerving van een bron van inkomen niet aftrekbaar zijn, geldt dat die regel in de sfeer van de bron ‘onderneming’ op zijn minst op gespannen voet staat met de jurisprudentie over de eerste ondernemingskosten (zie bijvoorbeeld HR 16 juni 1972, nr. 16 816, BNB 1972/173).
●      Voor zover het arrest BNB 1970/159 moet worden opgevat als uiting gevende aan de destijds geldende maatschappelijke opvattingen, is het Hof van oordeel dat anno 2013 verhuisuitgaven die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit een zekere (gekozen) ondernemingsuitoefening, daaraan toerekenbaar zijn en derhalve als kosten ter zake van de met die ondernemingsuitoefening behaalde opbrengsten moeten worden aangemerkt.

Praktische toepasbaarheid

De uitspraak van het Hof biedt – niet te verwachten is dat de inspecteur der belastingen in cassatie gaat – aan werknemers die de keus maken om als ondernemer verder door het leven te gaan en daarbij genoodzaakt zijn om voor hun werkzaamheden te verhuizen, de mogelijkheid om de verhuiskosten als bedrijfskosten op de winst uit onderneming in mindering te brengen.