De casus
De gemeente Almelo heeft een verzoek van een uitkeringsgerechtigde om ontheffing van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling afgewezen. Aan het verzoek lag een rapport van een bedrijfsarts, een psycholoog, een verzekeringsarts en een psychiater ten grondslag waarin als conclusie is vermeld dat betrokkene in staat is om met een geleidelijke urenopbouw deel te nemen aan het door de gemeente beoogde re-integratietraject. Uit het rapport volgt onder andere dat betrokkene bovengemiddeld moeite heeft met externe prikkels (drukke werkomgeving).
De gemeente heeft betrokkene driemaal opgeroepen om te verschijnen voor een onderzoek naar zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt en daarbij vermeld dat hij verplicht is van de aangeboden voorziening gebruik te maken. De voorziening blijkt een werkstage in deeltijd met als doel om te onderzoeken waar de kwaliteiten van betrokkene binnen een werkomgeving liggen. Het onderzoek, waarvan het bewegingsonderdeel is uitgesloten in verband met de lichamelijke beperkingen van betrokkene, zou plaatsvinden in een trainingscentrum en zou zes weken in beslag nemen. De uitkomsten van dat onderzoek zouden moeten leiden tot een individuele ontwikkelingsdiagnose waarin duidelijk is beschreven welke vervolgstappen worden ingezet in de richting van betaald werk voor betrokkene. Betrokkene is tot driemaal toe op de aangegeven data niet verschenen.
Vanwege de weigering om te verschijnen heeft de gemeente betrokkene driemaal een sanctie opgelegd bestaande uit achtereenvolgens een verlaging van de uitkering voor respectievelijk één, twee en drie maanden met 100%. Na bezwaar werden de sancties gehandhaafd.
De Rechtbank
De Rechtbank heeft de beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, heeft de bestreden besluiten vernietigd en de besluiten herroepen. De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat de gemeente bij de aangeboden voorziening weliswaar rekening heeft gehouden met de door deskundigen geadviseerde geleidelijkheid in urenopbouw en met de in het rapport vermelde lichamelijke beperkingen, maar niet met de daarin vermelde overige beperkingen, waaronder die met betrekking tot de bovengemiddelde moeite die de uitkeringsgerechtigde heeft met externe prikkels (drukke werkomgeving). Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de gemeente ten onrechte niet onderzocht of betrokkene in het kader van het onderzoekstraject in een drukke werkomgeving zou worden tewerkgesteld en daarmee werkzaamheden zou moeten verrichten die voor hem medisch niet passend zijn. Van betrokkene kon niet worden verlangd het risico van toename van zijn klachten te nemen door daadwerkelijk de in het kader van het onderzoekstraject aangeboden werkzaamheden te gaan verrichten. Op grond daarvan heeft de Rechtbank geoordeeld dat de gemeente had dienen af te zien van het opleggen van de maatregelen omdat elke vorm van verwijtbaarheid aan de kant van betrokkene ontbrak. De gemeente is tegen deze uitspraak in beroep gegaan.
Centrale Raad van Beroep
De Raad heeft het oordeel van de Rechtbank dat bij betrokkene elke vorm van verwijtbaarheid bij de uitkeringsgerechtigde ontbrak bevestigd en overweegt daartoe het volgende:
● Volgens vaste rechtspraak (CRvB 26 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331) is het niet aan de betrokkene, maar aan het bijstandverlenend orgaan om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat het bijstandverlenend orgaan maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. Het bijstandverlenend orgaan dient voorts aan de betrokkene kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd.
● Niet in geschil is dat het onderhavige traject – door de gemeente aangeduid als onderzoek naar de mogelijkheden op de arbeidsmarkt en ook wel als onderzoeksfase van de re-integratievoorziening en als werkstage – een voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat de gemeente ten aanzien daarvan maatwerk diende te leveren en dat het aanbod om het traject te volgen het resultaat diende te zijn van een zorgvuldige, op de persoon van betrokkene toegesneden afweging.Dit klemt temeer nu de deskundigen hebben geconcludeerd dat betrokkene beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren en hij langdurig werkloos was. De gemeente diende aan betrokkene kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet zou bestaan, waarom deze voorziening – gelet op de individuele feiten en omstandigheden van betrokkene – was aangewezen en welk tijdpad zou worden gevolgd.
● De gemeente is hierin tekort geschoten. Uit de gedingstukken is niet op te maken dat de gemeente voorafgaand aan de brieven van 6 en 8 september 2010, waarbij betrokkene is opgeroepen om aan het traject deel te nemen, in voldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkingen van betrokkene, zoals blijkend uit het onderzoeksrapport van de deskundigen. Integendeel, uit het verhandelde ter zitting van de Rechtbank blijkt dat de gemeente zich voorafgaand aan het aanbod niet op de hoogte heeft gesteld van de concrete aard van het werk dat betrokkene in het kader van het aangeboden traject zou moeten verrichten en van de omstandigheden waaronder dat zou moeten gebeuren. De gemeente is, ofschoon daartoe opgeroepen, niet ter zitting van de Raad verschenen om vragen met betrekking tot de gang van zaken en de feitelijke werksituatie te beantwoorden, zodat niet alsnog kan worden vastgesteld dat het aanbod van de onderhavige voorziening het resultaat was van een zorgvuldige, op de persoon van betrokkene toegesneden afweging en waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden van betrokkene, was aangewezen.
● De beroepsgrond dat de gemeente niet de gelegenheid heeft gehad om tot een zorgvuldige afweging te komen doordat betrokkene niet heeft deelgenomen aan het traject, slaagt gelet op het voorgaande niet. De omstandigheid dat deze voorziening was bedoeld om onderzoek te doen naar de arbeidsmogelijkheden van betrokkene, ontsloeg de gemeente niet van de verplichting om maatwerk te leveren, zoals hiervoor bedoeld. Dit maatwerk moet dus ook al voorafgaand aan de voorziening houdende een onderzoek worden geleverd, waarbij rekening moet worden gehouden met dan reeds bekende bijzonderheden van een betrokkene. De gemeente had door onderzoek op de verschillende locaties van het trainingscentrum kunnen vaststellen welke van de daar aangeboden werkzaamheden in overeenstemming waren met de bij betrokkene vastgestelde beperkingen. Aldus had de gemeente kunnen waarborgen dat betrokkene in het aangeboden onderzoekstraject niet in voor hem schadelijke omstandigheden zou hoeven werken.
● De beroepsgrond dat een drukke werkomgeving niet hoeft in te houden dat er veel externe prikkels zijn slaagt evenmin, nu de gemeente heeft nagelaten dit te onderzoeken.
● Onder deze omstandigheden kan aan betrokkene niet worden verweten dat hij niet heeft meegewerkt aan de hem aangeboden voorziening.
Passende arbeid
Bovengenoemde casus heeft betrekking op de toepassing van het sanctie regime dat aan de WWB is verbonden bij weigering om mee te werken aan door de gemeente aangeboden voorzieningen. Uit de overwegingen blijkt dat de Raad een vergaande onderzoeksplicht bij de gemeente neerlegt, en dan vooral als er (geobjectiveerde) indicaties zijn met betrekking tot de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.
Artikel 7:658a BW spreekt in de situatie van de re-integratie van een zieke werknemer van passende arbeid en verstaat daaronder “alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemers is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de werknemer kan worden gevergd”.
Uit de definitie van passende arbeid valt mijns inziens al af te leiden dat er van de kant van de werkgever mag worden verwacht dat er eerst een onderzoek naar de aard en inhoud van de passende arbeid wordt gedaan en dat daarbij rekening wordt gehouden met de geobjectiveerde beperkingen van de werknemer. Een en ander betekent dus dat de werkgever en/of de re-integratieconsulent in voorkomende gevallen bijvoorbeeld een onderzoek op de mogelijk toekomstige werkplek moeten laten uitvoeren alvorens de passende arbeid aan de werknemer kan worden aangeboden.
In de praktijk stemt de re-integratieconsulent de mogelijkheden met de werknemer af en wordt, ingeval van twijfel, advies ingewonnen bij de daartoe bevoegde specialisten zoals de bedrijfsarts of een arbeidsdeskundige. Het is dus onverstandig om eigenhandig een passende baan te creëren en van een werknemer te eisen dat deze al doende erachter komt of het wel of niet haalbaar is. U riskeert in een dergelijk geval het risico dat als er geen of onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van de werknemer deze nog meer schade oploopt waarvoor u als werkgever aansprakelijk bent. Gedegen onderzoek vooraf verdient de voorkeur!
Glenn Azimullah