SGA-Consultancy

  • Twitter
  • Google Plus
  • Linked in
  • Facebook

Archive for augustus, 2013

Voorkom vernietiging vaststellings- of beëindigingsovereenkomst.

Posted on: No Comments

Een van de methoden om een arbeidsovereenkomst te beëindigen is dat werkgever en werknemer in overleg tot een vaststellings- of beëindigingsovereenkomst komen. De werkgever loopt echter het risico dat de werknemer, als die achteraf niet tevreden is met de inhoud van de overeenkomst, vernietiging daarvan in rechte vordert.
Het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden heeft in een dergelijk geval de tussen partijen getroffen vaststellingsovereenkomst vernietigd.

De casus

Het geschil tussen partijen gaat over de vraag of de tussen partijen op 7 juni 2010 gesloten vaststellingsovereenkomst omtrent beëindiging van de arbeidsovereenkomst vernietigd dient te worden op grond van een wilsgebrek (artikel 3:44 BW) aan de zijde van de werknemer.
Werkgever had op 02 juni 2010 een gesprek met de werkneemster omdat zij via een andere werknemer had vernomen dat de werkneemster op 16 april 2010 niet op haar werk was verschenen, maar wel de uren had geregistreerd. Op 17 mei 2010 had zij de werkneemster al een brief gezonden, waaruit naar de mening van het Hof niet of onvoldoende naar voren werd gebracht wat de zij werkneemster verweet. Overigens strookt dit, gezien de datering van deze brief, ook niet met de eigen stelling van de werkgever dat zij (pas) op maandag 31 mei 2012 door een andere medewerkster op de hoogte werd gesteld van het feit dat de werkneemster op 16 april 2010 niet op het werk aanwezig was geweest. De werkgever meldt ook dat het verwijt aan de werkneemster in een gespreksverslag is opgenomen, maar weigerde zowel bij de kantonrechter als het Hof het verslag te overleggen.

Toetsingsgronden

Ter beantwoording van de vraag of de omstandigheden waaronder de werkneemster haar instemming heeft gegeven tot beëindiging van haar arbeidsovereenkomst meebrengen dat zij zich op vernietigbaarheid van deze rechtshandeling kan beroepen wegens misbruik van omstandigheden door de werkgever moet worden bezien of de werkgever wist of had moeten begrijpen dat de werkneemster door bijzondere omstandigheden (zoals afhankelijkheid of onervarenheid) bewogen werd tot het geven van instemming en de werkgever (desalniettemin) de instemming van de werkneemster bevorderde terwijl hetgeen zij wist of had moeten begrijpen haar daarvan had behoren te weerhouden.

Oordeel

Naar het oordeel van het Hof komt aan de werkneemster op voormelde grond een beroep toe op vernietiging van de vaststellingsovereenkomst. Daartoe is onder meer van belang dat de werkneemster zich in een van haar werkgeefster afhankelijke positie bevond.
De werkgever heeft haar in het gesprek op 2 juni 2010 voorgehouden dat er een dringende reden bestond op grond waarvan de arbeidsovereenkomst met haar met onmiddellijke ingang kon worden beëindigd, terwijl de werkgever naar het oordeel van het hof wist, althans behoorde te weten, dat een ontslag op staande voet gezien de omstandigheden in rechte waarschijnlijk geen stand zou houden.
Niettemin heeft de werkgever van haar overwichtspositie gebruik gemaakt om werkneemster, onder het doen van onjuiste mededelingen ten aanzien van haar rechtspositie, ertoe te bewegen de vaststellingsovereenkomst te ondertekenen, terwijl zij de werkneemster hiervan juist had behoren te weerhouden. Aldus heeft de werkgever misbruik gemaakt van de afhankelijke positie waarin de werkneemster verkeerde.
De door de werkgever aangevoerde argumenten – werkneemster was vergezeld van haar partner die juridische kennis zou hebben, werkneemster heeft zelf wijzigingen in het concept voorgesteld, aan werkneemster was een bedenktijd en tijd voor juridisch advies (vrijdagmiddag t/m maandagmorgen) gegund- werden door het Hof ter zijde gesteld.

Wat is voor de praktijk van belang.

Voor het aangaan van een vaststellings- of beëindigingsovereenkomst is het van belang dat een werkgever zich de volgende zaken realiseert;
*      een werknemer wordt in een dergelijk geval (in juridische zin) niet als een gelijkwaardige partner van een werkgever gezien;
*      de werkgever dient een werknemer correct te informeren;
*      een werkgever dient geen druk op een werknemer uit te oefenen – voorbeeld: eigenlijk zou ik je nu op staande voet moeten ontslaan, maar voor je WW uitkering is het voor jou beter om tot een vaststellings- of beëindigingsovereenkomst te komen;
*      geef de werknemer voldoende bedenktijd en
*        adviseer de werknemer uitdrukkelijk om juridisch advies in te winnen en betaal desnoods de kosten daarvoor als de werknemer die niet zelf kan opbrengen.

Verhuiskosten aftrekbaar

Posted on: No Comments

In een tijd waarbij een beroep op werknemers en ondernemers een beroep wordt gedaan om flexibiliteit te tonen, heeft het Hof ’s-Gravenhage in een degelijk gemotiveerde uitspraak afstand genomen van het arrest BNB 1970/159 van de Hoge Raad.

De feiten

●      belanghebbende werkte tot 20-02-2005 in loondienst
●     van februari 2005 tot en met 31 december 2005 was belanghebbende als aspirant –registerloods in opleiding
●      na het einde van de opleiding is belanghebbende op 01-01-2006 toegetreden tot een maatschap
●      voor registerloodsen geldt de verplichting binnen het werkgebied te wonen of te verblijven
●      op 25-01-2006 heeft belanghebbende zijn woning te koop gezet
●      tijdens en na de opleiding maakt belanghebbende gebruik van dubbele huisvesting. De kosten hiervan zijn ogv artikel 3.17 lid 1 onderdeel a onder 2 Wet IB ten laste van de winst uit onderneming gebracht.
●      in 2008 heeft belanghebbende zijn woning verkocht en heeft hij zijn aangekochte woning betrokken.

Het geschil

In geschil is de vraag of de verhuiskosten bij de bepaling van de winst uit onderneming aftrekbaar zijn, hetgeen belanghebbende stelt doch de Inspecteur betwist.
Belanghebbende stelt zich – zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de verhuiskosten, zakelijke kosten zijn omdat hij voor zijn beroepsuitoefening genoodzaakt was om te verhuizen. De Inspecteur stelt zich –eveneens zakelijk weergegeven – op het standpunt dat de verhuiskosten voortvloeien uit persoonlijke motieven van belanghebbende en derhalve elke zakelijke grondslag ontberen. Zij verwijst ter ondersteuning van haar standpunt naar het arrest van de Hoge Raad van 24 juni 1970, nr. 16 383, BNB 1970/159.

Rechtbank

De rechtbank schaarde zich achter het standpunt van de inspecteur en achtte overwoog o.a. “Hoewel eiser heeft voldaan aan de voor registerloodsen geldende verplichting om binnen het werkgebied te wonen, vormen de verhuiskosten naar het oordeel van de rechtbank geen kosten die in mindering op eisers winst uit onderneming kunnen worden gebracht. De rechtbank acht daarvoor beslissend dat de verhuiskosten voortvloeien uit de persoonlijke keuze van eiser zich om te scholen tot registerloods, zodat zij vooral samenhangen met de verandering van levenspositie van eiser en mitsdien tot het persoonlijke leven van eiser behoren (vgl Hoge Raad 24 juni 1970, nr. 16.383, LJN: AX5184).”

Het Hof

Het Hof onderkende dat de casus positie identiek was aan die van HR BNB 1970/159. Wel is het Hof van mening dat in het onderhavige geval niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 8 Uitvoeringsregeling IB 2001. Om die reden dient slechts volgens de normen van artikel 3.8 Wet IB 2001 te worden beoordeeld of de door belanghebbende verrichte verhuisuitgaven bij het bepalen van de winst uit onderneming in aanmerking genomen moeten worden.

Het hof gaat uitgebreid in op het arrest BND 1970/159 en betrekt daarbij verschillende uitspraken van lagere rechters die daarvan afwijken en komt zij tot de conclusie dat de merites van die beslissing anno 2013 naar ’s Hofs oordeel in redelijkheid in twijfel kan worden getrokken. Het Hof is dan ook van oordeel dat de verhuisuitgaven, in weerwil van BNB 1970/159, aftrekbaar zijn van de door belanghebbende genoten winst uit onderneming. De volgende argumenten zijn daarvoor redengevend:
●      Anders dan uit BNB 1970/159 lijkt te moeten worden afgeleid, hebben verhuisuitgaven als die welke belanghebbende heeft gemaakt ontegenzeggelijk een zakelijke band met de door hem gedreven onderneming. Men kan zich met recht afvragen of de met de start van een onderneming gepaard gaande verandering van levenspositie in de weg kan staan aan een kwalificatie van in verband daarmee verrichte verhuisuitgaven als zakelijke uitgaven.
●      Voor zover het arrest BNB 1970/159 moet worden opgevat als een uitwerking van de jurisprudentie op het terrein van de aftrekbare (loon)kosten geldt dat die parallel sinds de inwerkingtreding van de Wet IB 2001 ontbreekt, waarin aanleiding kan worden gevonden om althans anno 2013 anders te beslissen.
●      Voor zover het arrest BNB 1970/159 aldus moet worden opgevat dat daaraan ten grondslag ligt de regel dat kosten gemaakt ter verwerving van een bron van inkomen niet aftrekbaar zijn, geldt dat die regel in de sfeer van de bron ‘onderneming’ op zijn minst op gespannen voet staat met de jurisprudentie over de eerste ondernemingskosten (zie bijvoorbeeld HR 16 juni 1972, nr. 16 816, BNB 1972/173).
●      Voor zover het arrest BNB 1970/159 moet worden opgevat als uiting gevende aan de destijds geldende maatschappelijke opvattingen, is het Hof van oordeel dat anno 2013 verhuisuitgaven die noodzakelijkerwijs voortvloeien uit een zekere (gekozen) ondernemingsuitoefening, daaraan toerekenbaar zijn en derhalve als kosten ter zake van de met die ondernemingsuitoefening behaalde opbrengsten moeten worden aangemerkt.

Praktische toepasbaarheid

De uitspraak van het Hof biedt – niet te verwachten is dat de inspecteur der belastingen in cassatie gaat – aan werknemers die de keus maken om als ondernemer verder door het leven te gaan en daarbij genoodzaakt zijn om voor hun werkzaamheden te verhuizen, de mogelijkheid om de verhuiskosten als bedrijfskosten op de winst uit onderneming in mindering te brengen.

Privéactiviteit of werk: “Ondeugd op de Wallen”

Posted on: No Comments

Feiten

* Manager bij Dela organiseert een teamuitje op 13 januari 2013
* Via de mail waarin ook de uitnodiging van het reguliere programma was vervat is aanvullend een uitnodiging van de manager opgenomen.
* De aanvullende uitnodiging bevat de volgende tekst:
Ondeugd op de Wallen
Omdat ik dan toch in Amsterdam ben, ga ik daarna privé nog even door. Voor degene die dat nu al weten dat zij ook zin in meer hebben kunnen zich vrijwillig aansluiten bij [R.] en mij voor avond “Ondeugd op de Wallen”. Dit valt buiten de teamdag en vraagt een bijdrage van EUR 35,- per persoon. Let op! Dit is echt buiten het programma, puur een privé aangelegenheid en de titel “Ondeugd op de Wallen” doet wat vermoeden. Overigens biedt het programma voldoende voor vrienden én vriendinnen…. Meer geef ik niet prijs.
* Zeven medewerkers hebben aan het aanvullend programma deelgenomen.
* Dela is medio april 2013 van de activiteit die op 13 januari heeft plaatsgevonden op de hoogte geraakt door een medewerker – betrokkene is boventallig verklaard – die niet bij de activiteit aanwezig is geweest.

Vorderingen
* Dela heeft de kantonrechter verzocht de arbeidsovereenkomst tussen partijen op korte termijn te ontbinden op grond van een gewichtige reden, primair gelegen in een dringende reden, dan wel een verandering in de omstandigheden, zonder toekenning van een vergoeding aan de manager.
* De manager heeft primair verzocht het verzoek af te wijzen en subsidiair verzocht aan hem bij ontbinding van de overeenkomst een vergoeding toe te kennen ter hoogte van € 100.000,– bruto. Argumentatie: dergelijke uitspattingen zijn bij Dela gangbaar en behoren tot de bedrijfscultuur – bandeloos, innemend en onbegrensd – en het gaat in deze om een privéactiviteit.

Overwegingen Rechtbank
* De kantonrechter is van oordeel dat waar een manager aan zijn medewerkers een activiteit aanbiedt, deze activiteit niet meer als louter een privéactiviteit kan worden gezien. Dit klemt te meer waar de activiteit vanuit en aansluitend aan een teamuitje wordt aangeboden.
* De rechter deelt het standpunt van Dela dat de verantwoordelijkheid van de manager niet bij het einde van de werktijd stopt. Als hij met zijn personeel op stap gaat in het kader van een door hem georganiseerde activiteit, ook al is dat buiten werktijd, blijft hij als manager verantwoordelijk.

Beslissing
* De rechter is van oordeel dat het voorbeeld dat de leidinggevende van de manager heeft gegeven, en de staat van dienst van de manager ertoe bijdragen dat niet van een dringende reden tot ontslag sprake kan zijn. Daarbij is ook van belang, dat hoewel niet van een echte privéactiviteit kan worden gesproken, de manager wel heel duidelijk is geweest in zijn aankondiging van het aanvullend programma. Hij heeft een programma aangekondigd, op eigen kosten, op vrijwillige basis en op een zodanige wijze dat degenen die mee zijn gegaan konden vermoeden dat ze in de omgeving van de wallen een erotisch getint programma konden verwachten.
* Dat de arbeidsovereenkomst wel dient te worden ontbonden vanwege wijziging van omstandigheden.
* Omdat de verandering in de omstandigheden in overwegende mate aan de manager is te verwijten, ziet de rechter geen aanleiding om hem bij de beëindiging van de arbeidsovereenkomst een zogenaamde neutrale vergoeding toe te kennen.

Conclusie
Het is voor een leidinggevende van belang om zich te realiseren dat activiteiten buiten werktijd niet als privéactiviteit aangemerkt zullen worden als er o.a. sprake van is dat de leidinggevende en/of het bedrijf de activiteit organiseert.

Bronhttp://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2013:4256 

Bewijslast bij het versturen van poststukken

Posted on: No Comments

De hoofdregel is dat het risico van de verzending van poststukken bij de verzender ligt. Dat betekent dat als de geadresseerde stelt dat het poststuk niet is ontvangen, het aan de verzender ligt om te bewijzen c.q. aannemelijk te maken dat de verzending van het poststuk aan geadresseerde heeft plaatsgevonden. Slaagt de verzender hierin, dan ligt het aan de geadresseerde om de ontvangst van het bericht ‘op niet-ongeloofwaardige wijze’ aannemelijk te maken c.q. bewijzen. Het bewijzen hiervan is een opgave waaraan de geadresseerde nauwelijks kan voldoen. Of u moet in Swalmen –http://www.ad.nl/ad/nl/1012/Nederland/article/detail/3483053/2013/07/28/Postbode-verbrandde-twee-weken-lang-post-in-Swalmen.dhtml of http://roermond.gezien.nl/nieuws/postbode-verbrandt-brieven-in-swalmen.html– woonachtig zijn en op basis van de kennisgeving van PostNL bewijzen dat de poststukken in rook zijn opgegaan alvorens die u hebben bereikt.
Dat de overheid zichzelf een uitzonderingspositie heeft verschaft blijkt uit artikel 17 lid 3 Invorderingswet 1990 en artikel 7 lid 3 Kostenwet. De aanpassing van genoemde artikelen nav het arrest van de Hoge Raad van 10 juli 2009, http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:HR:2009:BG4156, kan niet anders dan als een wassen neus worden getypeerd.

Dat ook in de advocatuur zaken vrij lichtzinnig kunnen worden opgevat valt op te maken uit de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep, http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2013:1242. De motivering van de Raad spreekt voor zich: “De Raad is van oordeel dat met het door mr. Q bij het verzetschrift gevoegde rapport betreffende de opmaak en verzending (een schermprint) niet aannemelijk is gemaakt dat verzending van de gronden van het hoger beroep daadwerkelijk heeft plaatsgevonden. Uit het rapport blijkt niet meer dan dat de definitieve opmaak van een document met de aanduiding “gronden CRvB 121106” heeft plaatsgevonden. Dat het document vervolgens ter verzending is aangeboden blijkt daaruit dus niet.”

Conclusie
Een printscreen waarop is te zien dat de documenten zijn aangemaakt is geen bewijs dat het opgemaakt document ook is verzonden.
Een degelijke postregistratie en dito procedure voor het verwerken van inkomende en uitgaande post is geen luxe of u moet gebruik maken van het middel van het aangetekend versturen van belangrijke poststukken.