SGA-Consultancy

  • Twitter
  • Google Plus
  • Linked in
  • Facebook

Author Archive

Uitspraak over de inzet van medisch deskundigen in WIA-zaken

Posted on: No Comments

De Centrale Raad van Beroep heeft, samen met de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, uitgangspunten voor de rechter ontwikkeld in zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige. In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep gaat het over medische rapporten opgesteld door verzekeringsartsen van het Uwv. Aanleiding voor de uitspraak is een arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens van 8 oktober 2015 (CASE OF KOROŠEC v. SLOVENIA).

Achtergrond
Betrokkene had bij het Uwv een WIA-uitkering aangevraagd. Bij de beoordeling of een betrokkene voor die uitkering in aanmerking komt, vindt onder meer een medische beoordeling plaats door een verzekeringsarts van het Uwv. Volgens het Uwv was betrokkene voldoende geschikt om arbeid te verrichten. Betrokkene vond dat hij door de inzet door het Uwv van een eigen, niet onafhankelijke verzekeringsarts, op achterstand was gezet. Hij stelde dat de rechter deze ongelijkheid moet herstellen door bijvoorbeeld zelf een deskundige te benoemen. Hij heeft zich daarbij beroepen op het arrest “Korošec” van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens in Straatsburg.

Benoemen onafhankelijke medische deskundige? 
Uit het arrest “Korošec” volgt dat de rechter compensatie moet bieden als een partij in een nadeliger positie verkeert ten opzichte van de andere partij. In navolging van dat arrest zet de Centrale Raad van Beroep in de uitspraak van vandaag uiteen hoe de rechter moet omgaan met zaken waarin de overheid zich beroept op een advies van een eigen medisch deskundige, in dit geval de verzekeringsarts van het Uwv. Het gaat om een beoordeling in drie stappen. De rechter moet eerst nagaan of het advies zorgvuldig is opgesteld en inzichtelijk is. Vervolgens moet er equality of arms – evenwicht – bestaan tussen de betrokkene en het Uwv als het gaat om de mogelijkheid bewijsmateriaal aan te dragen. Als dit evenwicht er niet is, zal de rechter dit evenwicht moeten herstellen. Dat kan de rechter doen door bijvoorbeeld zelf een onafhankelijk deskundige te benoemen. Als de betrokkene de rechter heeft verzocht om zo’n benoeming, en de rechter wijst dit af, dan zal hij dat goed moeten toelichten en duidelijk moeten maken waarom hij zich in staat acht om zonder zo’n onafhankelijk deskundige tot een oordeel te komen.

ECLI:NL:CRVB:2017:2226

Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State 
De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State heeft vandaag gelijktijdig uitspraak gedaan in een zaak over een vreemdeling die de staatssecretaris van Veiligheid en Justitie had verzocht om zijn uitzetting op te schorten vanwege zijn gezondheidssituatie. De staatssecretaris heeft dit verzoek afgewezen nadat hij advies had ingewonnen bij het Bureau Medische Advisering van de Immigratie- en Naturalisatiedienst. Ook hier zijn de door beide hoogste bestuursrechters ontwikkelde uitgangspunten toegepast.

Het oordeel van de Centrale Raad van Beroep is in deze zaak een eindoordeel. Partijen kunnen tegen deze uitspraak dan ook geen hoger beroep instellen.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.
—————————————————————————————————————–
Bron: Publicatie Centrale Raad van Beroep, 30 juni 2017

BEOORDELING DUURZAAMHEID ARBEIDSONGESCHIKTHEID

Posted on: No Comments

Het komt vaker voor dat verzekeringsartsen van het UWV de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid afwijzen zonder opgave van een deugdelijke motivering. Dat gebeurt door o.a. een verbetering van de belastbaarheid aan te nemen. De motivering van de kans de kans op herstel vindt in algemene bewoordingen plaats en zonder dat er in het medisch dossier daar een redelijke grond voor is te vinden.

Onderstaand wordt aan de hand van uitspraken van de CRvB de toetsingscriteria toegelicht en aan de hand van een uitspraak van de kantonrechter te Almelo wordt duidelijk richting gegeven aan hetgeen van het UWV mag worden verwacht, namelijk, aan de hand van een FML aangeven op welke onderdelen en waarom er een verbetering van de belastbaarheid is te verwachten.

ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896

I – DUURZAAMHEID

De Raad heeft in zijn uitspraak van 4 februari 2009 (ECLI:NL:CRVB:2009:BH1896) onder 7.1 overwogen 7.1.: “Volledig en duurzaam arbeidsongeschikt is volgens artikel 4, eerste lid, van de Wet WIA, hij die als rechtstreeks en objectief medisch vast te stellen gevolg van ziekte, gebrek, zwangerschap of bevalling duurzaam slechts in staat is om met arbeid ten hoogste 20% te verdienen van het maatmaninkomen per uur. Ingevolge het tweede lid wordt onder duurzaam verstaan een medisch stabiele of verslechterende situatie. Volgens het derde lid wordt onder duurzaam mede verstaan een medische situatie waarbij op lange termijn een geringe kans op herstel bestaat.”

II – BEOORDELINGSKADER

Bij het onderzoek naar de duurzaamheid van een volledige arbeidsongeschiktheid dient de verzekeringsarts volgens het Uwv het door het Uwv vastgestelde beoordelings-kader te hanteren, genaamd “Beoordeling van de duurzaamheid van arbeidsbeperkingen” (het beoordelingskader). Ingevolge dit beoordelingskader worden arbeidsbeperkingen duurzaam genoemd:
1. als verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten of
2. als verbetering van de belastbaarheid niet of nauwelijks is te verwachten.

Voorts bevat het beoordelingskader het volgende: “De verzekeringsarts spreekt zich uit over de prognose van de arbeidsbeperkingen van cliënt, uitgaande van de medische situatie zoals die is op het moment van de beoordeling. De verzekeringsarts doorloopt hierbij de volgende stappen:

Stap 1: De verzekeringsarts beoordeelt of verbetering van de belastbaarheid is uitgesloten. Dat is het geval als sprake is van:
1. een progressief ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden of
2. een stabiel ziektebeeld zonder behandelmogelijkheden.

Stap 2: Als verbetering van de belastbaarheid niet is uitgesloten beoordeelt de verzekeringsarts in hoeverre die verbetering in het eerstkomende jaar kan worden verwacht. De verzekeringsarts gaat na of één van de volgende twee mogelijkheden aan de orde is:
1. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden;
2. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten.

Als voor de keuze tussen 2.a en 2.b doorslaggevende argumenten ontbreken gaat de verzekeringsarts uit van een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden.

Stap 3: Als in het eerstkomende jaar niet of nauwelijks verbetering van de belastbaarheid kan worden verwacht (2.b is van toepassing) beoordeelt de verzekeringsarts of en zo ja in hoeverre die na het eerstkomende jaar nog kan worden verwacht. Ook nu zijn er twee mogelijkheden:
1. er is een redelijke of goede verwachting dat verbetering van de belastbaarheid zal optreden; dit is alleen het geval als van een behandeling vaststaat dat die eerst op langere termijn kan zijn gericht op verbetering van de belastbaarheid;
2. verbetering van de belastbaarheid is niet of nauwelijks te verwachten: alle overige gevallen.”

III – CRITERIUM BIJ INSCHATTING DUURZAAMHEID

De Raad heeft in zijn uitspraak overwogen dat blijkens de wetsgeschiedenis de verzekeringsarts zich een oordeel dient te vormen over de duurzaamheid van de arbeidsongeschiktheid in de zin van artikel 4 van de Wet WIA, waarbij hij een inschatting dient te maken van de herstelkansen, in de zin van verbetering van de functionele mogelijkheden van de betrokken verzekerde. Dit brengt mee dat de inschatting van de verzekeringsarts van de kans op herstel in het eerste jaar en daarna dient te berusten op een concrete en deugdelijke waardering van de feiten en omstandigheden die bij de desbetreffende individuele verzekerde aan de orde zijn. In het geval de inschatting van de kans op herstel berust op een (ingezette) medische behandeling, is een onderbouwing vereist die ziet op het mogelijke resultaat daarvan voor de individuele verzekerde.

ECLI:NL:CRVB:2017:1850

IV – OVERWEGING 4.4
In de uitspraak van de Centrale Raad van Beroep heeft de Raad geoordeeld “dat er onvoldoende concrete aanknopingspunten voorhanden zijn voor het standpunt van het Uwv dat de belastbaarheid van werkneemster in de toekomst kan verbeteren door een longtransplantatie. Een concrete en deugdelijke waardering van de feiten en omstandigheden die in het geval van werkneemster tot dat standpunt leidt, ontbreekt”. Tevens merkt de Raad n.a.v. de door de longarts geopperde mogelijkheid van een longtransplantatie en de wijze waarop die mogelijkheid door het UWV is gevalideerd het volgende op: “Het had op de weg van de verzekeringsarts bezwaar en beroep gelegen om de behandelend sector te consulteren over de mogelijkheid van een longtransplantatie en de kans op herstel van de functionele mogelijkheden van werkneemster na een eventuele transplantatie. Dit geldt te meer daar appellante in bezwaar heeft gesteld dat een longtransplantatie voor werkneemster geen reële behandeloptie is, gelet op de omvang van de wachtlijsten, de gehanteerde criteria en de leeftijd van werkneemster. Door het Uwv is onvoldoende onderbouwd dat er daadwerkelijk nog een behandelmogelijkheid is en of hiermee een afname van de arbeidsbeperkingen van werkneemster te verwachten is.”

V – OVERWEGING 4.5
De Raad concludeert dat het Uwv onvoldoende heeft gemotiveerd dat verbetering van de belastbaarheid van werkneemster ten tijde in geding niet is uitgesloten en om die reden niet van duurzame arbeidsongeschiktheid als bedoeld in artikel 4, tweede lid, van de Wet WIA kan worden gesproken.

RECHTBANK OVERIJSSEL, ZAAKNUMMER AWB 16/2696

VI – Casus
Op 15 februari 2002 is werkneemster als <…..> in dienst getreden bij werkgever <…..> te <…..>. Op 31 mei 2006 heeft zij deze werkzaamheden wegens ziekte moeten staken. Bij besluit van 10 maart 2008 heeft verweerder aan werkneemster vanaf 28 mei 2008 een loongerelateerde uitkering toegekend, aangezien zij 100% arbeidsongeschikt wordt geacht. Vanaf 28 februari 2009 heeft verweerder werkneemster in aanmerking gebracht voor een WGA-loonaanvullingsuitkering.

Bij besluit van 15 februari 2010 heeft verweerder aan werkneemster meegedeeld dat haar arbeidsongeschiktheid niet is veranderd en dat haar arbeidsongeschiktheid onveranderd 80-100% blijft. Een kopie van dit besluit heeft verweerder verzonden aan <…..>.

VII – OVERWEGING 3.5
De rechtbank heeft op grond van de gedingstukken en het verhandelde ter zitting vastgesteld dat verweerder werkneemster al vanaf 28 maart 2008 volledig arbeidsongeschikt heeft geacht en al de jaren nadien voetstoots – enkel op basis van telefoongesprekken met werkneemster en door haar ingevulde vragenlijsten zonder info te vragen bij de behandelaar – heeft aangenomen dat werkneemster niet beschikt over duurzaam benutbare mogelijkheden.

Daarbij is de rechtbank gebleken dat werkneemster in deze jaren veel therapieën/dagbehandelingen heeft gevolgd, wat echter niet heeft geleid tot een verbetering van de functionele mogelijkheden van werkneemster. Uit de door <…..> in juli 2016 verstrekte medische gegevens is de rechtbank gebleken dat werkneemster in behandeling is en deze behandeling gericht is op verandering. Het verwachte resultaat is dat haar klachten afnemen en de kwaliteit van het leven van werkneemster verbeterd wordt. Uit de van <…..> afkomstige gegevens blijkt niet dat met vermindering van klachten en verbetering van kwaliteit van leven gedoeld wordt op het vergroten van de functionele mogelijkheden tot het verrichten van loonvormende arbeid. Dimence heeft voorts aangegeven dat het, gezien de aard en de ernst van de klachten, moeilijk te voorspellen is op welke termijn de behandeldoelen zullen worden behaald.

De rechtbank heeft ook moeten vaststellen dat de verzekeringsarts bezwaar en beroep de enige indicatie dat er een mogelijke verbetering van de arbeidsmogelijkheden van werkneemster te verwachten is, heeft ontleend aan een door haar op 20 september 2016 met Dimence gevoerd telefoongesprek, door haarzelf weergegeven in haar rapport van 20 september 2016. De verzekeringsarts noch de verzekeringsarts bezwaar en beroep heeft gemotiveerd welke functionele mogelijkheden door de aangegeven behandeling “op termijn misschien worden vergroot.

VIII – BESLISSING IN BEROEP
3.6. Het bestreden besluit is dan ook genomen in strijd met de artikelen 3:2 en7:12 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). De rechtbank zal het beroep daarom gegrond verklaren en het bestreden besluit vernietigen.

De rechtbank ziet geen aanleiding om bij een tussenuitspraak verweerder in de gelegenheid te stellen om het gebrek te herstellen, omdat dit slechts tot een nodeloze vertraging van de procedure zou leiden. De verzekeringsartsen hebben immers zelf geen aanleiding gezien voor nader onderzoek en de beschikbare medische informatie biedt geen grondslag voor een verwachting dat (en: welke) functionele mogelijkheden bij de verzekerde binnen een jaar zullen verbeteren, of dat er een meer dan geringe kans bestaat dat zulke functionele mogelijkheden op langere termijn zullen verbeteren. Er is dus aanleiding zelf in de zaak te voorzien, in die zin dat het primaire besluit wordt herroepen en aan verweerder wordt opgedragen werkneemster met ingang van 1 december 2015 een lVA-uitkering toe te kennen.

Wijziging toetsing besluiten op herhaalde aanvragen en verzoeken om terug te komen van besluiten

Posted on: No Comments

De Centrale Raad van Beroep onderschrijft in zijn uitspraak van 20 december 2016 de gewijzigde rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit.

Bij uitspraak van 23 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3131, heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) haar rechtspraak over de toetsing door de bestuursrechter van besluiten op een herhaalde aanvraag of een verzoek om terug te komen van een besluit gewijzigd. De Raad onderschrijft de uitspraak van de Afdeling en neemt de daarin onder 3.2 tot en met 3.7 gegeven overwegingen over. Dit betekent dat ook de Raad met onmiddellijke ingang de in de overwegingen 3.2 tot en met 3.6 van de uitspraak van de Afdeling weergegeven nieuwe lijn hanteert.

Uitgangspunt is aldus dat een bestuursorgaan in het algemeen bevoegd is om een herhaalde aanvraag inhoudelijk te behandelen en daarbij het oorspronkelijke besluit in volle omvang te heroverwegen, ook als de rechtzoekende aan de herhaalde aanvraag geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden ten grondslag heeft gelegd. Het bestuursorgaan kan er ook voor kiezen om, als er volgens hem geen nieuw gebleken feiten of veranderde omstandigheden zijn, met toepassing van artikel 4:6, tweede lid, van de Awb de herhaalde aanvraag af te wijzen onder verwijzing naar zijn eerdere afwijzende besluit. Voor het – nieuwe – toetsingskader is van belang welke keuze het college in het voorliggende geval maakt.

In de uitspraak van 20 december 2016 oordeelt de Centrale Raad van Beroep dat het college van B&W ten onrechte een faxbericht niet als aanvraag om bijzondere bijstand had aangemerkt. Op die aanvraag moet het college alsnog beslissen. Omdat het gaat om een herhaalde aanvraag als bedoeld in artikel 4:6, eerste lid, van de Awb, is voor het – nieuwe – toetsingskader, van belang welke keuze het college in het voorliggende geval maakt.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.

Uitspraak: http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2016:4872

Bron: Rechtspraak.nl

Autoriteit Persoonsgegevens: Beleidsregels ‘De zieke werknemer’

Posted on: No Comments

De Autoriteit Persoonsgegevens (AP) heeft beleidsregels gepubliceerd ten aanzien van het verwerken van gegevens van zieke werknemers. Aan de hand van deze beleidsregels zal door haar worden getoetst of werkgevers niet in strijd met de Wet Bescherming Persoonsgegevens gegevens over de zieke werknemers verwerken. Voor werkgevers is het van belang om rekening met de inhoud van deze beleidsregels te houden, ondanks het algemeen levend gevoel dat de AP is doorgeschoten in de uitwerking van de privacy regels met betrekking tot ziekteverzuim. De regeling staat mijns inziens op gespannen voet met verschillende bepalingen uit specifieke SV wetgeving (o.a. Wfsv, Wet verbetering Poortwachter) en de daarop gebaseerde werkmethoden en gebruikte documenten bij het UWV.

Beleidsregels ‘De zieke werknemer’

Onzorgvuldig handelen kan niet als grove schuld worden aangemerkt

Posted on: No Comments

De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 20 april 2016 dat grove schuld is te beschouwen als een verzwarende omstandigheid. Daarom ligt het ook op de weg van het Uwv om aan te tonen dat daarvan sprake is (vgl. overweging 5.18 in ECLI:NL:CRVB:2015:1801). Uit een oogpunt van een eenduidige en uniforme toepassing van wet- en regelgeving dient dit begrip op dezelfde wijze te worden uitgelegd als in het materiële strafrecht en in het fiscale boeterecht. Er is dus geen plaats voor een andere (ruimere) uitleg van dit begrip bij de beoordeling of een opgelegde boete in sociale zekerheidszaken een evenredige sanctie is. Indien twijfel erover bestaat of sprake is van grove schuld werkt dit ten nadele van het Uwv (vgl. overweging 4.15 in ECLI:NL:GHARN:2012:BW3433). Uit de enkele omstandigheid dat eenbelanghebbende onzorgvuldig te werk is gegaan, volgt nog niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld. Van grove schuld kan slechts worden gesproken indien de handelwijze van de belanghebbendeals een in laakbaarheid aan opzet grenzende nalatigheid moet worden gekwalificeerd (vgl. overweging 4.5 in ECLI:NL:HR:1990:ZC4481 en overweging 5.11 in ECLI:NL:CRVB:2016:8).

Uit het feit dat appellant de betaling van WW-uitkering over de periode van 31 december 2012 tot en met 27 januari 2013 als een eindafrekening heeft beschouwd, de specificaties niet nauwkeurig heeft gelezen, aan zijn boekhouder heeft doen toekomen en daarover geen contact heeft opgenomen met het Uwv, volgt niet dat deze onzorgvuldigheid kan worden aangemerkt als grove schuld.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.

ECLI:NL:CRVB:2016:1429

Per direct: Vacature supply chain planner

Posted on: No Comments

Namens een toonaangevend, wereldwijd opererende producent, gespecialiseerd in het vervaardigen en verhandelen van chocolade en marsepeinen decoraties en chocolade cups – Dobla, www.dobla.com – wil ik u attenderen op de  vacature supply chain planner voor de vestiging in het Belgische Meer. Als de functie bij uw profiel past, dan kunt u uw sollicitatiebrief met curriculum vitae kunt u sturen naar SGA-Consultancy, Glenn Azimullah (ga@sga-consultancy.nl) of Dobla, Erwin van der Linden (e.vanderlinden@dobla.com).

Transitievergoeding en de vaststellingsovereenkomst

Posted on: No Comments

Algemeen
In de Wet Werk en Zekerheid, artikel 7: 673 BW e.v., de Regeling en een drietal Besluiten is de transitievergoeding geregeld. Daarbij is de verplichting tot het betalen van een transitievergoeding uitgesloten voor de situatie waarbij partijen de arbeidsovereenkomst met wederzijds goedvinden beëindigen. Uitgangspunt van de wetgever is dat partijen in onderling overleg tot een financiële regeling komen.

Vervallen transitievergoeding
In artikel 7: 673c lid 1 BW is bepaling opgenomen dat een transitievergoeding vervalt als de werkgever in staat van faillissement is verklaard, aan hem surseance van betaling is verleend of op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is.

Praktijk
In de praktijk wordt bij vaststellingsovereenkomsten vaak een vergoeding afgesproken waarbij wordt vermeld dat daarmee aan de verplichting uit artikel 673 lid 2 en 673a lid 1 is voldaan. Ook wordt in de vaststellingsovereenkomsten de afgesproken vergoeding expliciet als transitievergoeding benoemd.

Risico
dreamstime_s_62491574Vorengenoemde praktijk is niet zonder risico voor de uit dienst tredende werknemer. Immers, als de werkgever in staat van faillissement wordt verklaard, aan hem surseance van betaling wordt verleend of op hem de schuldsaneringsregeling natuurlijke personen van toepassing is, vervalt de afgesproken vergoeding.

Aanbeveling
Werknemers of hun adviseurs dienen er bij het aangaan van een vaststellingsovereenkomst, maar in elk geval in de situatie waarbij het een bedrijf in zwaar weer is terechtgekomen, voor te zorgen dat er voor wat betreft de afgesproken vergoeding geen link wordt gelegd naar de wettelijke transitievergoeding. Het is aan te bevelen om in de vaststellingsovereenkomst te benadrukken dat de transitievergoeding bij wet is uitgezonderd voor de situatie van een vaststellingsovereenkomst en dat partijen, rekening houdende met deze uitzondering, een vergoeding hebben afgesproken. De afgesproken vergoeding dient in het verlengde van het vorengaande niet als ‘transitievergoeding’ te worden betiteld.