SGA-Consultancy

  • Twitter
  • Google Plus
  • Linked in
  • Facebook

Author Archive

Misverstand met betrekking tot mobiliteitsbonus

Posted on: No Comments

geldbuidelIn de dagelijkse praktijk merk ik steeds vaker dat werkgevers verkeerd worden voorgelicht door verschillende re-integratiebureaus of consulenten. Het gaat er om dat men – al dan niet bewust – niet vertelt dat de mobiliteitsbonus niet in alle gevallen tot de maximale korting van € 7.000,== zal leiden. Immers, de mobiliteitskorting kan nooit hoger zijn dan de premies die een werkgever moet dragen. Dat betekent dat de uitkomst voor een kleine werkgever met een lage afdracht geen of weinig effect zal hebben. Om het voor de kleine werkgever toch interessant te maken om maximaal gebruik te maken van de mobiliteitsbonus zou kunnen worden overwogen om gebruik te maken van een payrolbedrijf.

Verliezen op WIA-WGA verzekeringen

Posted on: No Comments

Een onderzoek van de DNB bevestigt nogmaals de stand van zaken met betrekking tot de financiele consequenties van de WIA-WGA verzekeringen voor de verzekeraars. Via onderstaande link kunt u de berichtgeving van de DNB hierover lezen.

http://www.dnb.nl/publicatie/publicaties-dnb/nieuwsbrieven/nieuwsbrief-verzekeren/nieuwsbrief-verzekeren-februari-2014/dnb303356.jsp

Verplichtingen werknemer na einde dienstverband

Posted on: No Comments

Wet BEZAVA

De praktijk heeft na de invoering van de Wet BEZAVA aangetoond dat werkgevers zich onvoldoende bewust zijn van de gevolgen van deze wet. Ondanks de beschikking gedifferentieerde premie Whk 2014 en de berichtgeving van het UWV met betrekking tot de toe te rekenen kosten Ziektewet eerste halfjaar 2013 die u in 2015 in rekening zullen worden gebracht, wordt er nog onvoldoende actie ondernomen om grip op de kosten te krijgen.

Postcontractuele afspraken

Na het beëindigen van een tijdelijke of vaste arbeidsovereenkomst is een werkgever die in het publieke bestel zit afhankelijk van de werknemer en/of het UWV om zicht te krijgen op het verloop van de ziekte van een werknemer die ziek de dienst verlaat of zich binnen 28 dagen na het einde van het dienstverband ziek meldt bij het UWV. U draait als werkgever wel voor de kosten op.

Om nog enig grip op een werknemer te hebben die na het einde van het dienstverband in de Ziektewet terechtkomt, kunt u een postcontractuele bepaling in de tijdelijke of vaste arbeidsovereenkomst opnemen. Hiermee legt u een werknemer verplichtingen op, zoals het zich op afroep voor controle melden bij de bedrijfsarts, die na het einde van het dienstverband nagekomen dienen te worden op straffe van het verbeuren van een boete.

Bij een reeds aangegane arbeidsovereenkomst waarbij geen postcontractuele verplichting is opgenomen doen de werkgevers over het algemeen niets om een dergelijke bepaling alsnog als aanvulling in de overeenkomst op te nemen. Ook hierin kan SGA-Consultancy u hulp bieden.

Vaststellingsovereenkomst

Wat mij opvalt bij het lezen van verschillende vaststellingsovereenkomsten uit de periode 2012 tot heden is dat er bij het aangaan van een vaststellingsovereenkomst niet aan wordt gedacht om de postcontractuele bepaling alsnog gerealiseerd te krijgen. Hierdoor laat een werkgever de laatste kans om enige grip op de werknemer te krijgen ongebruikt.

Controleer uw modellen arbeids- en vaststellingsovereenkomst

Gelet op het bovenstaande is het verstandig om uw modellen arbeidsovereenkomst en vaststellingsovereenkomst te controleren en te actualiseren. SGA-Consultancy biedt u in de maanden februari en maart 2013 de mogelijkheid om dit tegen het vaste tarief van € 125,00 voor u te doen.

Aanmelden

Als u van deze mogelijkheid gebruik wil maken kunt u contact met ons opnemen. Uw contactpersoon hiervoor is Glenn Azimullah, telefoon 06-51800566.

Klik <hier> om u aan te melden voor deze actie.

MAATWERK, geldt dat ook voor passende arbeid?

Posted on: No Comments

De casus

De gemeente Almelo heeft een verzoek van een uitkeringsgerechtigde om ontheffing van de verplichtingen tot arbeidsinschakeling afgewezen. Aan het verzoek lag een rapport van een bedrijfsarts, een psycholoog, een verzekeringsarts en een psychiater ten grondslag waarin als conclusie is vermeld dat betrokkene in staat is om met een geleidelijke urenopbouw deel te nemen aan het door de gemeente beoogde re-integratietraject. Uit het rapport volgt onder andere dat betrokkene bovengemiddeld moeite heeft met externe prikkels (drukke werkomgeving).

De gemeente heeft betrokkene driemaal opgeroepen om te verschijnen voor een onderzoek naar zijn mogelijkheden op de arbeidsmarkt en daarbij vermeld dat hij verplicht is van de aangeboden voorziening gebruik te maken. De voorziening blijkt een werkstage in deeltijd met als doel om te onderzoeken waar de kwaliteiten van betrokkene binnen een werkomgeving liggen. Het onderzoek, waarvan het bewegingsonderdeel is uitgesloten in verband met de lichamelijke beperkingen van betrokkene, zou plaatsvinden in een trainingscentrum en zou zes weken in beslag nemen. De uitkomsten van dat onderzoek zouden moeten leiden tot een individuele ontwikkelingsdiagnose waarin duidelijk is beschreven welke vervolgstappen worden ingezet in de richting van betaald werk voor betrokkene. Betrokkene is tot driemaal toe op de aangegeven data niet verschenen.

Vanwege de weigering om te verschijnen heeft de gemeente betrokkene driemaal een sanctie opgelegd bestaande uit achtereenvolgens een verlaging van de uitkering voor respectievelijk één, twee en drie maanden met 100%. Na bezwaar werden de sancties gehandhaafd.

De Rechtbank

De Rechtbank heeft de beroepen van betrokkene tegen de bestreden besluiten gegrond verklaard, heeft de bestreden besluiten vernietigd en de besluiten herroepen. De Rechtbank heeft daartoe overwogen dat de gemeente bij de aangeboden voorziening weliswaar rekening heeft gehouden met de door deskundigen geadviseerde geleidelijkheid in urenopbouw en met de in het rapport vermelde lichamelijke beperkingen, maar niet met de daarin vermelde overige beperkingen, waaronder die met betrekking tot de bovengemiddelde moeite die de uitkeringsgerechtigde heeft met externe prikkels (drukke werkomgeving). Naar het oordeel van de Rechtbank heeft de gemeente ten onrechte niet onderzocht of betrokkene in het kader van het onderzoekstraject in een drukke werkomgeving zou worden tewerkgesteld en daarmee werkzaamheden zou moeten verrichten die voor hem medisch niet passend zijn. Van betrokkene kon niet worden verlangd het risico van toename van zijn klachten te nemen door daadwerkelijk de in het kader van het onderzoekstraject aangeboden werkzaamheden te gaan verrichten. Op grond daarvan heeft de Rechtbank geoordeeld dat de gemeente had dienen af te zien van het opleggen van de maatregelen omdat elke vorm van verwijtbaarheid aan de kant van betrokkene ontbrak. De gemeente is tegen deze uitspraak in beroep gegaan.

Centrale Raad van Beroep

De Raad heeft het oordeel van de Rechtbank dat bij betrokkene elke vorm van verwijtbaarheid bij de uitkeringsgerechtigde ontbrak bevestigd en overweegt daartoe het volgende:

● Volgens vaste rechtspraak (CRvB 26 april 2011, ECLI:NL:CRVB:2011:BQ3331) is het niet aan de betrokkene, maar aan het bijstandverlenend orgaan om te bepalen welke re-integratievoorziening voor de betrokkene is aangewezen om het uiteindelijk beoogde doel, arbeidsinschakeling, te bereiken. Wel is vereist dat het bijstandverlenend orgaan maatwerk levert en de voorziening het resultaat is van een zorgvuldige, op de persoon toegesneden afweging. Het bijstandverlenend orgaan dient voorts aan de betrokkene kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet bestaat, waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden, is aangewezen en welk tijdpad wordt gevolgd.

● Niet in geschil is dat het onderhavige traject – door de gemeente aangeduid als onderzoek naar de mogelijkheden op de arbeidsmarkt en ook wel als onderzoeksfase van de re-integratievoorziening en als werkstage – een voorziening is als bedoeld in artikel 9, eerste lid, aanhef en onder b, van de WWB. Uit wat hiervoor is overwogen vloeit voort dat de gemeente ten aanzien daarvan maatwerk diende te leveren en dat het aanbod om het traject te volgen het resultaat diende te zijn van een zorgvuldige, op de persoon van betrokkene toegesneden afweging.Dit klemt temeer nu de deskundigen hebben geconcludeerd dat betrokkene beperkingen heeft in het persoonlijk en sociaal functioneren en hij langdurig werkloos was. De gemeente diende aan betrokkene kenbaar te maken waaruit de voorziening concreet zou bestaan, waarom deze voorziening – gelet op de individuele feiten en omstandigheden van betrokkene – was aangewezen en welk tijdpad zou worden gevolgd.

● De gemeente is hierin tekort geschoten. Uit de gedingstukken is niet op te maken dat de gemeente voorafgaand aan de brieven van 6 en 8 september 2010, waarbij betrokkene is opgeroepen om aan het traject deel te nemen, in voldoende mate rekening heeft gehouden met de beperkingen van betrokkene, zoals blijkend uit het onderzoeksrapport van de deskundigen. Integendeel, uit het verhandelde ter zitting van de Rechtbank blijkt dat de gemeente zich voorafgaand aan het aanbod niet op de hoogte heeft gesteld van de concrete aard van het werk dat betrokkene in het kader van het aangeboden traject zou moeten verrichten en van de omstandigheden waaronder dat zou moeten gebeuren. De gemeente is, ofschoon daartoe opgeroepen, niet ter zitting van de Raad verschenen om vragen met betrekking tot de gang van zaken en de feitelijke werksituatie te beantwoorden, zodat niet alsnog kan worden vastgesteld dat het aanbod van de onderhavige voorziening het resultaat was van een zorgvuldige, op de persoon van betrokkene toegesneden afweging en waarom deze voorziening, gelet op de individuele feiten en omstandigheden van betrokkene, was aangewezen.

● De beroepsgrond dat de gemeente niet de gelegenheid heeft gehad om tot een zorgvuldige afweging te komen doordat betrokkene niet heeft deelgenomen aan het traject, slaagt gelet op het voorgaande niet. De omstandigheid dat deze voorziening was bedoeld om onderzoek te doen naar de arbeidsmogelijkheden van betrokkene, ontsloeg de gemeente niet van de verplichting om maatwerk te leveren, zoals hiervoor bedoeld. Dit maatwerk moet dus ook al voorafgaand aan de voorziening houdende een onderzoek worden geleverd, waarbij rekening moet worden gehouden met dan reeds bekende bijzonderheden van een betrokkene. De gemeente had door onderzoek op de verschillende locaties van het trainingscentrum kunnen vaststellen welke van de daar aangeboden werkzaamheden in overeenstemming waren met de bij betrokkene vastgestelde beperkingen. Aldus had de gemeente kunnen waarborgen dat betrokkene in het aangeboden onderzoekstraject niet in voor hem schadelijke omstandigheden zou hoeven werken.

● De beroepsgrond dat een drukke werkomgeving niet hoeft in te houden dat er veel externe prikkels zijn slaagt evenmin, nu de gemeente heeft nagelaten dit te onderzoeken.

● Onder deze omstandigheden kan aan betrokkene niet worden verweten dat hij niet heeft meegewerkt aan de hem aangeboden voorziening.

Passende arbeid

Bovengenoemde casus heeft betrekking op de toepassing van het sanctie regime dat aan de WWB is verbonden bij weigering om mee te werken aan door de gemeente aangeboden voorzieningen. Uit de overwegingen blijkt dat de Raad een vergaande onderzoeksplicht bij de gemeente neerlegt, en dan vooral als er (geobjectiveerde) indicaties zijn met betrekking tot de omstandigheden van de uitkeringsgerechtigde.

Artikel 7:658a BW spreekt in de situatie van de re-integratie van een zieke werknemer van passende arbeid en verstaat daaronder “alle arbeid die voor de krachten en bekwaamheden van de werknemers is berekend, tenzij aanvaarding om redenen van lichamelijke, geestelijke of sociale aard niet van de werknemer kan worden gevergd”.

Uit de definitie van passende arbeid valt mijns inziens al af te leiden dat er van de kant van de werkgever mag worden verwacht dat er eerst een onderzoek naar de aard en inhoud van de passende arbeid wordt gedaan en dat daarbij rekening wordt gehouden met de geobjectiveerde beperkingen van de werknemer. Een en ander betekent dus dat de werkgever en/of de re-integratieconsulent in voorkomende gevallen bijvoorbeeld een onderzoek op de mogelijk toekomstige werkplek moeten laten uitvoeren alvorens de passende arbeid aan de werknemer kan worden aangeboden.

In de praktijk stemt de re-integratieconsulent de mogelijkheden met de werknemer af en wordt, ingeval van twijfel, advies ingewonnen bij de daartoe bevoegde specialisten zoals de bedrijfsarts of een arbeidsdeskundige. Het is dus onverstandig om eigenhandig een passende baan te creëren en van een werknemer te eisen dat deze al doende erachter komt of het wel of niet haalbaar is. U riskeert in een dergelijk geval het risico dat als er geen of onvoldoende rekening is gehouden met de beperkingen van de werknemer deze nog meer schade oploopt waarvoor u als werkgever aansprakelijk bent. Gedegen onderzoek vooraf verdient de voorkeur!

 

Glenn Azimullah

UWV waarschuwt: vul online nep-onderzoek niet in

Posted on: No Comments

16 januari 2014

Als u uwv.nl opent, verschijnt er mogelijk een nieuw scherm met enkele vragen die horen bij een onderzoek. Vul dit nep-onderzoek vooral niet in en sluit het scherm. Dit onderzoek wordt aangeboden door de website the-officialsurvey.com. En dus niet door UWV, hoewel de website wel die indruk wekt.

U krijgt dit onderzoek alleen te zien als uw computer is besmet door een virus. Dit onderzoek vraagt u om een aantal vragen in te vullen en belooft dat u daarna een cadeau krijgt. Ook vraagt het onderzoek om vertrouwelijke gegevens, waaronder uw creditcardnummer.

Als u het onderzoek toch invult, dan kunnen uw gegevens in handen komen van een criminele organisatie. Controleer of uw anti-virusprogramma is bijgewerkt en probeer het virus van uw computer te verwijderen.

Let op: UWV vraagt nooit om creditcard gegevens!

Een leuke rechterlijke uitspraak uit 2013

Posted on: No Comments

rechterDat in een rechtszaak soms wonderlijke stellingen worden ingenomen of markante verweren worden gevoerd is algemeen bekend. Leuker wordt het pas als de rechter in zo’n zaak op een luchtige en ludieke wijze zijn/haar beslissing beargumenteerd. Zie onderstaande overwegingen:

3. De beoordeling
3.1. [gedaagde] heeft niet bestreden dat hij een lening (in rekening-courant) heeft ontvangen van SNS Bank ten bedrage van € 17.188,35, althans dat dat bedrag nog als openstaand in rekening-courant resteert.
3.2. Het verweer van de gemachtigde van [gedaagde] dat [gedaagde] van het geleende bedrag geen euro heeft ontvangen, moet, in letterlijke zin, waarschijnlijk als juist worden aanvaard. Eveneens zal juist zijn dat de banken slechts bedragen van de ene rekening naar de andere overboeken zonder dat er in werkelijkheid een euro wordt verplaatst. En voorts zal juist zijn dat slimme economen een theorie hebben ontworpen op grond waarvan er op de een of andere (voor de leek ondoorgrondelijke) wijze dekking bestaat voor de bedragen die bij rekeninghouders op de rekening staan. In hoeverre die dekking daadwerkelijk bestaat en in hoeverre die theorie juist is, behoeft echter in dit geding niet te worden beoordeeld, om de volgende reden.
3.3. [gedaagde] heeft namelijk, zo blijkt uit de bij dagvaarding overgelegde stukken, gebruik gemaakt van de hem door SNS Bank ter beschikking gestelde gelden (ook al was dat volgens de gemachtigde van [gedaagde] een slechts zuiver theoretische, boekhoudkundige terbeschikkingstelling) door daarmee (kennelijk eveneens zuiver theoretische) betalingen te doen aan derden. Daarmee is (binnen het in de westerse wereld geldende juridische systeem, dat – toegegeven – op slinkse wijze aan het economische systeem is gekoppeld) op hem de plicht jegens SNS Bank komen te rusten om de hem (boekhoudkundig) ter beschikking gestelde gelden terug te betalen. Die terugbetaling behoeft echter niet te geschieden door daadwerkelijk euro’s naar SNS Bank te brengen, maar mag eveneens zuiver boekhoudkundig gebeuren door een overboeking van een rekening naar de rekening van SNS Bank. Binnen het heersende systeem bestaat namelijk (in principe) voor een zodanige overboeking dezelfde dekking als voor de overboeking die SNS Bank aan [gedaagde] heeft gedaan. Deze dekking bestaat misschien niet daadwerkelijk, maar wel theoretisch, zolang iedereen, althans veruit de meeste mensen, vertrouwen hebben in het systeem. Tot op de dag van deze uitspraak is dat nog het geval, althans – zo moet dezer dagen een slag om de arm worden gehouden – de kantonrechter hebben nog geen andersluidende berichten bereikt.

De vordering is daarom toewijsbaar.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:RBOBR:2013:CA1881

Subsidieregeling praktijkleren 2014

Posted on: No Comments

Ultimo 2012 is het al aangekondigd door het kabinet: de Afdrachtvermindering Onderwijs zal per 1 januari 2014 als fiscale faciliteit worden afgeschaft en deze zal worden vervangen door een (beperktere) subsidieregeling van het Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. Onduidelijk was echter hoe de nieuwe subsidieregeling er in 2014 uit zal komen te zien en of er sprake zou zijn van een overgangsregeling voor de ultimo 2013 nog lopende opleidingstrajecten, die tot dat moment nog in aanmerking kwamen voor Afdrachtvermindering Onderwijs. In een brief aan de Tweede Kamer heeft de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap op 23 mei 2013 de voornemens van het kabinet kenbaar gemaakt over de opzet en inhoud van deze nieuwe subsidieregeling. Omdat het kabinet het belangrijk vindt om werkgevers financieel te blijven stimuleren om leerwerkplaatsen aan te bieden, wordt de (vooral op de technische opleidingen gerichte) subsidieregeling Praktijkleren ingevoerd. Het doel van deze nieuwe subsidieregeling sluit goed aan bij de regeling voor sectorale plannen en het Techniekpact. De subsidieregeling wordt vooral gericht op de groepen in een kwetsbare positie waar bijvoorbeeld jeugdwerkloosheid een groot probleem is, op sectoren waarin knelpunten in de personele voorziening wordt verwacht (met name de technische beroepen) en op wetenschappelijk personeel dat onmisbaar is voor onze kenniseconomie.

De Subsidieregeling praktijkleren, Stcrt 31-10-2013, nr. WJZ/560472 (10532)

De nieuwe subsidieregeling Praktijkleren is bedoeld voor de volgende doelgroepen:
●       Deelnemers in het MBO die een opleiding volgen in de beroepsbegeleidende Leerweg (de BBL);
●       Studenten die een HBO opleiding volgen in de techniek (inclusief sector ‘agro’), bestaande uit een combinatie van leren en werken. De werkcomponent moet onderdeel uitmaken van de opleiding. Dat geldt voor zowel duaal als deeltijd HBO;
●       Werknemers die tijdelijk zijn aangesteld of een arbeidsovereenkomst hebben bij een universiteit of een onderzoeksinstituut om zich verder te bekwamen tot wetenschappelijk onderzoeker of technologisch ontwerper. Over hun loonkosten moeten afspraken zijn gemaakt met een privaatrechtelijke rechtspersoon of TNO/DLO (sector ‘agro’);
●       Werknemers van een privaatrechtelijk rechtspersoon of TNO/DLO, met een loon dat overeenkomt met dat van een promovendus. Deze werknemers moeten promotieonderzoek doen op grondslag van een overeenkomst tussen die organisatie en een universiteit, die over de begeleiding van het promotieonderzoek van de betreffende werknemer gaat.

De volgende doelgroepen komen dus vanaf 2014 niet langer voor subsidiering in aanmerking:
●        Deelnemers aan een MBO-BOL-opleiding;
●        Leerlingen die een leerwerktraject volgen in het VMBO;
●       Voormalig werklozen die werden opgeleid tot startkwalificatie, aangezien het een mogelijke samenloop met de groep MBO-BBL betrof;
●       Personen die via een EVC-traject (Elders Verworven Competenties) een ervaringscertificaat halen;
●       Studenten die een niet-technische HBO opleiding volgen, zoals economie, zorg en onderwijs.

Er komen dus minder doelgroepen voor subsidiering in aanmerking dan het geval was voor de bestaande afdrachtvermindering. Dat heeft ermee te maken dat het praktijkdeel bij de niet meer aangewezen leertrajecten ondergeschikt is aan het onderwijsdeel, de begeleidingsinzet vanuit het leerbedrijf significant lager ligt dan bij kwetsbare groepen, er voor de betreffende doelgroepen ook al andere sectorgewijze stimuleringssubsidies bestaan en omdat de omvang van de subsidiebedragen niet in verhouding staat tot de administratieve lasten en uitvoeringskosten.

Het is de bedoeling dat de Subsidieregeling praktijkleren voor bedrijven zo weinig mogelijk administratieve lasten met zich mee zal brengen. De voorwaarden voor leerwerkplaatsen zijn opgenomen in de artikelen 5, 7, 9 en 11 van de regeling.

Overgang WVA naar Subsidieregeling praktijkleren
De Subsidieregeling praktijkleren treedt per 1 januari 2014 in werking. Onder studiejaar, zie artikel 30 lid jo. artikel 1 sub m, wordt voor 2014 verstaan de periode van 01 januari 2014 tot en met 31juli 2014. Dat betekent dat werkgevers tot 1 januari 2014 de afdrachtvermindering onderwijs kunnen claimen op grond van de WVA en dat alleen voor het resterende deel van het studiejaar een tegemoetkoming vanuit deze Subsidieregeling kan worden ontvangen. U moet er als werkgever rekening mee houden dat u gedurende de periode vanaf 01 januari 2014 tot eind 2014 de ‘gemiste WVA’ moet voorfinancieren.

Ter stimulering van het gebruik van de regeling wordt in dit eerste jaar zoveel mogelijk van het beschikbare bedrag aan subsidie verstrekt. Daarom is geregeld dat ook in dit eerste jaar tot ten hoogste 2.700 euro per plek aan subsidie kan worden ontvangen. Feitelijk kan een werkgever daardoor in het eerste jaar in een kortere periode evenveel subsidie ontvangen als in de jaren daarna voor een volledig studiejaar.

Omdat de werkgever tot 1 januari 2014 afdrachtvermindering onderwijs kan claimen op grond van de WVA, kan de werkgever voor het studiejaar 2013/2014 meer middelen ontvangen dan onder de huidige WVA. Dit laatste is uiteraard wel afhankelijk van het totaal aan gerealiseerde leerwerkplaatsen waarvoor subsidie wordt gevraagd.

Opleidingsbedrijven
Voor de opleidingsbedrijven is als overgang een extra voorziening getroffen. Deze bedrijven kunnen na de eerste drie maanden in 2014 al een aanvraag voor subsidie indienen. Per begeleide deelnemer kunnen zij dan al een bedrag van ten hoogste 1.000 euro ontvangen. Als zij voor 15 september dan ook een reguliere aanvraag indienen voor het studiejaar 2014, wordt die subsidie verlaagd met de eerder verstrekte middelen. Reden voor deze aparte regeling voor opleidingsbedrijven in het eerste jaar is hun bijzondere positie bij de beroepsopleiding. Opleidingsbedrijven zijn als stichting of vereniging zonder winstoogmerk vervullen tussen onderwijs en bedrijfsleven. Opleiden via een opleidingsbedrijf geeft de deelnemer de garantie dat hij tot aan zijn diploma een leerwerkplaats heeft, doordat leerlingen een overeenkomst hebben bij een collectief, zijnde het opleidingsbedrijf. Gedurende de hele opleiding liggen de werkgeversrisico’s bij het opleidingsbedrijf, deze betalen alle kosten van de deelnemer (waaronder salaris en vergoedingen en loonheffingen), terwijl de deelnemers niet worden opgeleid voor economische activiteiten bij het bedrijf zelf. Opleidingsbedrijven zijn namelijk opgericht met als enige doelstelling het opleiden van vakbekwame medewerkers binnen de sector techniek. Omdat deze organisaties vanwege deze specifieke reden behoefte hebben aan eerdere betaling van de vergoeding wordt daar als overgang eenmalig in voorzien. Zij krijgen daarbij niet meer middelen dan andere werkgevers, zij krijgen alleen een deel daarvan eerder.

Administratieve verplichtingen
Bij de aanvraag hoeven geen documenten meegezonden te worden. Wel moet een werkgever beschikken over een overeenkomst op basis waarvan de begeleiding heeft plaatsgevonden, de administratie van de aanwezigheid van de deelnemer of student en de administratie van de werkzaamheden van de deelnemer of student die leiden tot het behalen van het praktijkdeel bij de werkgever.

De ketenregeling in relatie tot het Sociaal- en Begrotingsakkoord

Posted on: No Comments

Algemeen

In het Sociaal Akkoord en in het begrotingsakkoord is opgenomen dat: “de ‘ketenbepaling’ wordt aangepast. Bij arbeidsovereenkomsten voor bepaalde tijd die elkaar binnen een periode van 6 maanden (nu 3) opvolgen ontstaat bij het 4e contract of na 2 jaar (nu 3) een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd.
Bij CAO kan alleen nog worden afgeweken van de ketenbepaling (maar niet van de periode van 6 maanden) indien het werken met tijdelijke contracten gegeven de aard van het werk noodzakelijk is, met dien verstande dat het aantal contracten ten hoogste kan worden gesteld op 6 in een periode van vier jaar.”
Werkgevers zijn in de afgelopen periode op een creatieve wijze met de invulling van het bovenstaande omgegaan. Maar dat deze creativiteit niet altijd het gewenste effect heeft bewijst de uitspraak van de voorzieningenrechter van de Rechtbank te Roermond.

De casus

In deze zaak gaat het om de vraag of de op 1 juni 2012 met 14 maanden verlengde arbeidsovereenkomst met DHL op 1 augustus 2013 zonder tegenspraak is voortgezet als bedoeld in artikel 7:668 lid 1 BW en vervolgens op basis van artikel 7:668a lid 1 aanhef en sub b BW is aangegaan voor onbepaalde tijd.
In de relatie tussen de werkgever/inlener en de werknemer zijn de volgende feiten van toepassing:
●      uitzendovereenkomst van 25-10-2010 t/m 06-06-2011 en tewerkstelling bij de inlener/werkgever;
●      arbeidsovereenkomst met inlener/werkgever van 01-06-2011 t/m 31-05-2012 waarbij de werknemer dezelfde functie als in de vorige periode uitoefent;
●      de arbeidsovereenkomst wordt op 01-11-2011 aangepast. Het aantal werkuren wordt uitgebreid van 32 naar 40 per week;
●      de arbeidsovereenkomst wordt verlengd van 01-06-2012 t/m 31-07-2013;
●      op 28-05-2013 wordt aan werknemer een brief overhandigd inhoudende de mededeling dat de arbeidsovereenkomst niet zal worden verlengd en van rechtswege eindigt op 31-07-2013;
●      op 01 en 02 augustus 2013 heeft werknemer de werkzaamheden bij inlener/werkgever gewoon voortgezet;
●      op 02-08-2013 heeft werknemer een contract voor de periode van 02-08-2013 t/m 3o-10-2013 getekend bij hetzelfde uitzendbureau en
●      bij brief van 8 oktober 2013 is door het uitzendbureau aan werknemer medegedeeld dat haar contract niet zal worden verlengd en dat 30 oktober 2013 haar laatste werkdag zal zijn.

Overweging

De kantonrechter overwoog o.a. het volgende:
“Hoewel een overschrijding van de oorspronkelijke termijn met 2 dagen al kan worden geïnterpreteerd als een voortzetting van de arbeidsovereenkomst, is dit naar het oordeel van de kantonrechter anders indien vóór het verstrijken van de aanvankelijk overeengekomen termijn door DHL te kennen wordt gegeven dat het contract niet zal worden voortgezet. Gezien voorgaande overwegingen is dit het geval”.
Sedert 25 oktober 2010 is [eiser] tot en met 30 oktober 2013 onafgebroken in dezelfde functie onder dezelfde omstandigheden en op dezelfde werkplek haar werkzaamheden voor DHL blijven uitvoeren. Ook na 31 juli 2013 is DHL materieel de werkgever van werknemer gebleven. Ter zitting is zijdens DHL naar voren gebracht dat zij werknemer na ommekomst van de laatste arbeidsovereenkomst niet kwijt wilde en dat daarom gekozen is voor een constructie via uitzendbureau Olympia. Dit uitzendbureau heeft – naast Randstad en Tempo Team – een permanent kantoor op de werkvloer bij DHL in Beringe. Voor de werknemer is derhalve feitelijk in het geheel niets veranderd”.

De uitspraak
“Naar het voorlopig oordeel van de kantonrechter heeft DHL door voor deze constructie te kiezen gehandeld in strijd met de strekking van artikel 7:668a BW en derhalve naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onredelijk jegens de werknemer Het had op de weg van DHL gelegen om als goed werkgever aan werknemer een dienstverband voor onbepaalde tijd aan te bieden.”
“Hoewel werknemer op 2 augustus 2013 een arbeidsovereenkomst met Olympia heeft getekend, komt de kantonrechter tot het voorlopig oordeel dat werknemer na 30 oktober 2013 in dienst is gebleven van DHL. Nu er sprake is van een vierde arbeidsovereenkomst tussen dezelfde partijen, geldt conform het bepaalde in artikel 7:668a, eerste lid, aanhef en sub b BW de per 1 augustus 2013 aangegane arbeidsovereenkomst als aangegaan voor onbepaalde tijd.”

De gevolgen
In de praktijk blijkt steeds meer dat rechters in procedures de sfeer die er maatschappelijk tegen het fenomeen van ‘flexibiliseren van arbeidsverhoudingen’ heerst in hun overwegingen meenemen en tot uitdrukking doen komen in hun uitspraken.
Nu de bepalingen met betrekking tot de ketenregeling op basis van het Sociaal Akkoord zullen worden aangepast (lees: verscherpt) is het te verwachten dat werkgevers nog intensiever naar mogelijkheden gaan zoeken om deze te ontlopen. Dat het creëren van gekunstelde constructies daarbij geen soelaas zal bieden blijkt uit bovengenoemde uitspraak.
De vraag die we ons moeten stellen is of de aanscherping van de ketenbepaling de werknemers ten goede zal komen. Mijn eerste indruk is dat het voor de werknemers een illusie zal blijken te zijn. Immers, werkgevers zullen zich zo goed mogelijk proberen in te dekken op basis van de uit de recente jurisprudentie af te leiden regels en de uitkomst zal zijn dat de beoogde vaste aanstelling voor werknemers met de aanscherping van de ketenbepaling een nog grotere illusie zal blijken te zijn.

Den kraaienmarsch geblazen voor ERD WGA?

Posted on: No Comments

Algemeen

Met als vertrekpunt dat de markt voor de WGA volledig zou worden geprivatiseerd hebben verzekeraars de afgelopen jaren geïnvesteerd om zich een goede positie te verwerven. Nadat het kabinet had besloten om het duale stelsel voor de WGA te handhaven hebben de verzekeraars de balans opgemaakt. De consequentie is dat op lange termijn hun investeringen in het bemachtigen van een marktaandeel in de markt voor het verzekeren van het eigenrisicodragerschap voor de WGA niet het gewenste effect zullen opleveren. Reden om deze markt te verlaten en/of om in elk geval ter overbrugging van de periode tot aan het moment dat zij zich uit de markt terugtrekken, de premies fors te verhogen teneinde de verliezen enigszins op te vangen. Daarnaast speelt de verhoging van het risico als gevolg van de Wet BEZAVA een rol.

De casus

Delta Lloyd heeft, met een beroep op de zogenoemde ‘en bloc bepaling’ in haar Algemene Voorwaarden, aangegeven dat zij voornemens was om de verschuldigde premie vóór het einde van de contractsvervaldatum aanzienlijk te verhogen. Zij heeft daaraan ten grondslag gelegd dat de resultaten op de WGA-portefeuille zijn tegengevallen en dat de premie aanzienlijk moet worden verhoogd om toekomstige verliezen te voorkomen.

Robidus heeft namens een viertal klanten Delta Lloyd in Kortgeding gedagvaard en gevorderd dat:
1. Delta Lloyd wordt bevolen het besluit met betrekking tot de tussentijdse premieverhoging voor de bij haar lopende WGA-ERD verzekeringen, in elk geval ten aanzien van eiseressen, in te trekken en
2. Delta Lloyd wordt bevolen de WGA-ERD verzekeringen van eiseressen tot aan de contractvervaldatum voort te zetten tegen het in 2013 geldende premieniveau. Eiseressen vorderden ten slotte dat Delta Lloyd wordt veroordeeld in de proceskosten.

Overweging

Voor wat betreft de stelling van eiseressen dat toepassing van de en bloc bepaling op de door Delta Lloyd genoemde gronden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is, overweegt de voorzieningenrechter als volgt. De voorzieningenrechter neemt tot uitgangspunt dat een verzekeringsovereenkomst naar haar aard ertoe strekt om onzekerheid bij de verzekeringsnemer weg te nemen door een risico dat zich aan de zijde van de verzekeringnemer voordoet tegen betaling van een premie over te dragen aan de verzekeraar. Aangenomen kan worden dat het in de regel risico’s zal betreffen die de verzekeringsnemer niet wil, maar, meer van belang, ook niet kan dragen. De verzekeringsnemer moet er in beginsel vanuit kunnen gaan dat de verzekeraar het overgenomen risico tegen de overeengekomen premie gedurende de overeengekomen looptijd op zich neemt en bij verwezenlijking van het risico ook draagt. De en bloc bepaling geeft de verzekeraar evenwel de mogelijkheid de premie voor de overname van het risico eenzijdig tussentijds te verhogen. Daarmee heeft de verzekeraar de bevoegdheid het risico dat de verzekeringsnemer tegen een vooraf overeengekomen premie heeft overgedragen, gedeeltelijk weer terug bij de verzekeringsnemer te leggen. Een dergelijke eenzijdige bevoegdheid verhoudt zich in beginsel niet met de aard van de verzekeringsovereenkomst en van deze bevoegdheid kan naar het oordeel van de voorzieningenrechter dan ook slechts onder zeer bijzondere omstandigheden gebruik worden gemaakt. De voorzieningenrechter heeft gemotiveerd aangegeven dat van deze zeer bijzondere omstandigheden i.c. geen sprake is.

De uitspraak

De 2e vordering – Delta Lloyd wordt bevolen de WGA-ERD verzekeringen van eiseressen tot aan de contractvervaldatum voort te zetten tegen het in 2013 geldende premieniveau – wordt toegewezen tot 1 januari 2016.

De gevolgen

Hetgeen werd verwacht naar aanleiding van het besluit tot het niet volledig privatiseren van de WGA, de hogere instroom, de langere duur van de WGA uitkeringen, de gevolgen van de Wet BEZAVA en het verbod om de premies (aanzienlijk) te verhogen zal ertoe leiden dat de verzekeraars zich (sneller) uit de markt zullen terugtrekken.

Dat zal vooral gevolgen hebben voor de bedrijven in de categorieën Grote en Middelgrote ondernemingen die eigenrisicodrager voor de WGA zijn. Het is voor deze aan te bevelen om zich te beraden over het eigenrisicodragerschap voor de WGA.

Een terugkeer van bedrijven naar het UWV zal voor de reintegratie van werknemers nadelig kunnen zijn. Het UWV heeft kennelijk niet de intentie, de middelen en de capaciteit heeft om de reintegratie voor de WGA populatie op een verantwoorde wijze uit te voeren met als gevolg dat de reintegratie van deze groep verder zal stagneren en/of stil komt te vallen. Hiermee haalt de overheid zelf haar eigen uitgangspunten die ten grondslag liggen aan de invoering van de Wet BEZAVA eigenhandig onderuit.