SGA-Consultancy

  • Twitter
  • Google Plus
  • Linked in
  • Facebook

Author Archive

Wijze van toepassing Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-wetgeving

Posted on: No Comments

Samenvatting

Overgangsrecht Wet aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving-uitgangspunten bij indringender beoordeling evenredigheid van de bestuurlijke boete.

1. Het handelen of nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting voor en na 1 januari 2013 kan – los van elkaar – bestraft worden met een boete naar het dan geldende sanctieregime. Het toepassen van het zwaardere sanctiestelsel zoals dat geldt na 1 januari 2013 op handelen of nalaten verricht voor 1 januari 2013 is in strijd met artikel 7, eerste lid, tweede zin, van het EVRM en artikel 15, eerste lid, tweede zin, van het IVBPR.

2. Er is geen toereikende basis om te oordelen dat sprake is van een wettelijk vastgestelde boete. Ook onder de werking van de Wet aanscherping op te leggen moeten boetes op het terrein van de sociale zekerheid volledig worden getoetst met inachtneming van artikel 5:46, tweede lid, van de Awb. Dat in de nota van toelichting bij het Besluit aanscherping handhaving en sanctiebeleid SZW-regelgeving te lezen is dat de bestuurlijke boete in beginsel op de hoogte van het benadelingsbedrag wordt vastgesteld, dat de ernst van de overtreding hierbij aan dat bedrag is gerelateerd, en dat artikel 5:46, tweede lid, van de Awb niet van toepassing is, leidt niet tot een ander oordeel. Die interpretatie van de lagere wetgever is niet te rijmen met de in de wetsgeschiedenis van de Wet aanscherping weergegeven toelichting. Die wetgever heeft klaarblijkelijk willen bepalen dat het aspect ernst van de overtreding van de inlichtingenverplichting voortaan een boete van 100% van het benadelingsbedrag en, bij recidive, 150% van dat bedrag rechtvaardigt. Door echter met artikel 27, achtste lid, van de WW in combinatie met artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten bestuursorganen wel beleidsvrijheid te laten om het aspect verwijtbaarheid nader in beleidsregels te regelen, kan hier niet worden gezegd dat de wet voor een overtreding van de inlichtingenverplichting ‘exact voorschrijft hoe hoog de bestuurlijke boete moet zijn’.

3. Redengevend voor de Wet aanscherping is geweest dat het destijds bestaande sanctiestelsel ‘onvoldoende ontmoedigende werking heeft op de categorie doelbewuste en calculerende fraudeurs’. Volgens de wetgever moet echter ook worden voorkomen dat de aanscherping van bestuurlijke boeten leidt tot een onbalans tussen bestuursrechtelijke en strafrechtelijke afdoening.

4. Het vanaf 1 januari 2013 in het sociale zekerheidsrecht gecreëerde boeteregime vraagt om een indringender toets aan het evenredigheidsbeginsel, omdat de voor de hoogte van de boete aan het benadelingsbedrag te relateren percentages sterk zijn verhoogd en per die datum het tot dan toe geldende maximumboetebedrag van € 2.269,- is vervallen.

5. Voor strafrechtelijke beboeting van fraude met socialezekerheidsuitkeringen en -toeslagen op grond van artikel 227a of artikel 227b van het Wetboek van Strafrecht is het kunnen aantonen van opzet essentieel. Het opzettelijk niet naar waarheid gegevens verstrekken of het opzettelijk nalaten tijdig gegevens te verstrekken wordt als misdrijf gekwalificeerd en met veel zwaardere straffen bedreigd dan wanneer het gaat om overtredingen die strafbaar zijn gesteld in artikel 447c of artikel 447d van het Wetboek van Strafrecht (verstrekken van onware gegevens voor uitkering of nalaten tijdig gegevens te verstrekken). Daarvoor geldt het vereiste van opzet niet. Voor de genoemde opzetdelicten is bestraffing mogelijk met een geldboete van de vijfde categorie en voor de andere delicten is dat een geldboete van de derde categorie, bedoeld in artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht. Bij bestuursrechtelijke beboeting van fraude met toeslagen in het kader van inkomensafhankelijke regelingen wordt onderscheid gemaakt tussen verzuimen en vergrijpen. In de Algemene wet inkomensafhankelijke regelingen wordt inlichtingenverzuim bestraft tot een in die wet genoemd maximumbedrag. Bij opzet of grove schuld wordt het niet, onjuist of onvolledig verstrekken van gegevens of inlichtingen bestraft met een boete van ten hoogste 100 procent van het bedrag dat van de belanghebbende in verband met dat verzuim is of zou zijn teruggevorderd, mits de Belastingdienst/Toeslagen de aanwezigheid van opzet of grove schuld stelt en bewijst. Bij recidive is dat 150 procent van het daar bedoelde bedrag.

6. Gelet op 3, 4 en 5 ligt het in de rede om alleen ten aanzien van overtreders, aan wie vanaf 1 januari 2013 opzettelijk handelen of opzettelijk nalaten in strijd met de inlichtingenverplichting kan worden verweten, 100% van het benadelingsbedrag in artikel 2 van Boetebesluit socialezekerheidswetten als uitgangspunt te nemen bij de afstemming op het aspect van de verwijtbaarheid. Alleen indien opzet kan worden aangetoond is er sprake van een zo zware verwijtbaarheid, dat deze in het kader van de evenredigheidstoets het opleggen van het maximumbedrag in beginsel zou kunnen rechtvaardigen. Is er geen sprake van opzet maar wel van grove schuld bij overtreders, dan is de verwijtbaarheid minder groot en is 75% van dat bedrag een passend uitgangspunt. Is er geen sprake van opzet en ook niet van grove schuld, dan is 50% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming op het aspect verwijtbaarheid van overtreders. In geval van recidive is nuancering op het aspect van de verwijtbaarheid evenzeer noodzakelijk. De dan verweten gedragingen zullen dan weer opnieuw op de aanwezigheid van opzet of grove schuld bij de overtreder moeten worden beoordeeld. Bij de afstemming op het aspect van verwijtbaarheid zal ten slotte moeten worden bezien of, en zo ja, op grond van een van de criteria genoemd in artikel 2a van het Boetebesluit socialezekerheidswetten of om een andere reden sprake is van verminderde verwijtbaarheid. Dan is de mate van verwijtbaarheid beperkt en 25% van het benadelingsbedrag een passend uitgangspunt bij de afstemming op het aspect verwijtbaarheid.

7. Van de onder 6 genoemde uitgangspunten moet worden afgeweken, indien de omstandigheden van het geval dit nodig maken. Als in plaats van strafvervolging een bestuurlijke boete wordt opgelegd, kan het Uwv geen hogere boete opleggen dan de maximale geldboete die de strafrechter op grond van artikel 23, vierde lid, van het Wetboek van Strafrecht zou hebben kunnen opleggen.

8. Voor de vraag of een boete in verband met de draagkracht van de overtreder moet worden gematigd wordt verwezen naar een arrest van de Hoge Raad van 28 mei 2014 en naar een bestendige gedragslijn van het Uwv over verlaging van de boete wegens financiële omstandigheden.

9. Volle toetsing van de hoogte van de boete leidt in dit geval tot een verlaging van de oorspronkelijk op € 14.658,01 vastgestelde boete tot € 2.000,-.

http://deeplink.rechtspraak.nl/uitspraak?id=ECLI:NL:CRVB:2014:3754

Minimumloon bij buitenlandse onderaannemers als voorwaarde bij de aanbesteding overheidsprojecten?

Posted on: No Comments

Regelmatig wordt gevraagd om eisen te stellen aan buitenlandse bedrijven die zelfstandig of als onderaannemer meedoen aan aanbestedingen van de overheid en/of aan de overheid gerelateerde bedrijven. In elk geval wordt gevraagd om de regels met aangaande het minimumloon of de in de betreffende branche geldende CAO voorwaarden als verplichting aan dergelijke ondernemers op te leggen. Het Hof van Justitie van de Europese Unie heeft met de prejudiciële uitspraak van 18 september 2014 in elk geval de bijl aan de wortels van de voorwaarde tot toepassing van het minimumloon gezet met betrekking tot de de voorwaarde aan buitenlandse onderaannemers om minimaal het minimumloon aan de werknemers te betalen als de buitenlandse onderaannemer wordt ingezet bij een een project waaraan een aanbesteding van overheidswege voorafgaat.

In het arrest in zaak C-549/13 Bundesdruckerei GmbH / Stadt Dortmund heeft het Hof van Justitie van de Europese Unie als volgt beslist: “In een situatie zoals die van het hoofdgeding, waarin een inschrijver een overheidsopdracht wil uitvoeren door uitsluitend gebruik te maken van werknemers van een onderaannemer die in een andere lidstaat is gevestigd dan die van de aanbestedende dienst, staat artikel 56 VWEU in de weg aan de toepassing van een wettelijke regeling van de lidstaat van deze aanbestedende dienst volgens welke deze onderaannemer de betrokken werknemers een in deze regeling vastgesteld minimumloon dient te betalen.”

Persbericht: Hof van Justitie van de Europese Unie_Arrest in zaak C-549 13
Arrest: Arrest Hof van Justitie van de Europese Unie_zaak C-549 13

 

Excessief internetgedrag voor privédoeleinden rechtvaardigt disciplinaire straf van ontslag

Posted on: No Comments

De Centrale Raad van Beroep oordeelt in zijn uitspraak van 28 augustus 2014 dat het ontslag niet onevenredig is te achten aan het hier aan de orde zijnde plichtsverzuim.

Hetgeen betrokkene ter zitting van de Raad heeft verklaard is in grote lijnen een bevestiging van de bevindingen van de werkgever en van [naam] op dit punt. Betrokkene heeft hierbij expliciet verklaard over actief gebruik van websites als Facebook en Marktplaats, dit in weerwil van eerdere verklaringen van zijn kant omtrent het slechts passief hebben openstaan van deze websites. Het privégebruik zoals dat uit de bedoelde bevindingen naar voren komt is bepaald excessief te achten. Zo gaat het bijvoorbeeld zowel in de maand november 2010 als in de maand december 2010 om meer dan 20 uur, en dus, gemeten in niet gewerkte uren, om meer dan de helft van een voltijdse werkweek. Over andere maanden komt een vergelijkbaar beeld naar voren. Daarmee is evident sprake van zeer ernstig plichtsverzuim. Die conclusie is te meer op zijn plaats gezien het van toepassing zijnde Privacyreglement e-mail- en internetgebruik, dat slechts incidenteel privégebruik toestaat, dit onder de voorwaarde dat dit gebruik in geen geval storend is voor, of ten koste gaat van de werkzaamheden. Betrokkene heeft met zijn handelen het in hem te stellen vertrouwen grote schade toegebracht.
De Raad deelt daarbij niet het oordeel van de rechtbank dat betrokkene niet als een gewaarschuwd man had te gelden. Hij is, naar door hem is bevestigd, begin 2010 immers uitdrukkelijk door senior-medewerker W op zijn internetgedrag aangesproken. Dat appellant toen geen schriftelijke waarschuwing heeft doen uitgaan maakt, anders dan is geoordeeld door de rechtbank, geenszins dat het bedoelde aanspreken van betrokkene in dit verband niet zou mogen meewegen. Betrokkene had acht behoren te slaan op hetgeen hem door W is meegegeven, niet alleen in de eerste weken, maar ook nadien. De rechtbank kan al met al niet worden gevolgd in haar conclusie dat het ontslag onevenredig is te achten aan hier aan de orde zijnde plichtsverzuim. De duur van het dienstverband van betrokkene kan dat niet anders maken.

De Centrale Raad van Beroep is de hoogste rechter op het gebied van het sociale bestuursrecht, het ambtenarenrecht en delen van het pensioenrecht.

Dit is een nieuwsbericht op basis van de genoemde uitspraak van de Centrale Raad van Beroep. Bij verschil tussen dit nieuwsbericht en de volledige uitspraak is laatstgenoemde beslissend.

Bron: Rechtspraak.nl – ECLI:NL:CRVB:2014:2974

Misbruik naam Poortwachtercentrum / Bericht voor crediteuren van het Poortwachtercentrum

Posted on: No Comments

Ik verzoek een ieder die iets te vorderen heeft van het “Poortwachtercentrum” vanwege het niet betalen van facturen en/of het niet leveren van overeengekomen diensten, om zich te wenden tot de (enige) bestuurder van het “Poortwachtercentrum” i.c. de heer P.D. Kamminga. Vanaf eind 2012 ben ik, op onderhanden opdrachten na, niet meer als zelfstandige (KvK Gelderland, 09135845) voor het “Poortwachtercentrum” werkzaam.

Anders dan vermeld in o.a. een door een advocaat en de enige bestuurder valselijk opgemaakte akte en machtiging (Proces-verbaalnummer: PL079H-2014041808-1) en mededelingen van de enige bestuurder, is ondergetekende nimmer bestuurder van Stichting Poortwachter en/of Poortwachtercentrum Nederland B.V. geweest. De gegevens zijn verifieerbaar in de registers van de Kamer van Koophandel onder de nummers 37199545 en 37129659.

Opgemerkt dient te worden dat de naam, het logo en het webdomein Poortwachtercentrum worden misbruikt – zie faillissementsverslagen van Carein B.V. (http://insolventies.rechtspraak.nl/pdf.ashx?ID=14.nho.10.243.F.V.08) en Danzo B.V. http://insolventies.rechtspraak.nl/pdf.ashx?ID=14.nho.10.242.F.V.08 – door zowel de Stichting Poortwachter als Poortwachtercentrum Nederland B.V..

Zowel de Stichting Poortwachter kennemerstraatweg 233_alkmaar(stichting poortwachter) als Poortwachtercentrum Nederland B.V. (poortwachtercentrum nederland bv) zijn gevestigd op het adres Kennemerstraatweg 233, 1814 GK ALKMAAR. De bestuurder, i.c. de heer P.D. Kamminga, is op hetzelfde adres in een voorziening in de tuin, plaatselijk bekend als tuinhuis ELBA, woonachtig.

Ik verzoek u derhalve geen contact met mij op te nemen betreffende zaken aangaande het “Poortwachtercentrum”, tenzij u voornemens bent om het faillissement van genoemde bedrijven aan te vragen en u daartoe een steunvordering nodig heeft.

Ik distantieer mij van alle activiteiten van genoemde bedrijven en hun bestuurder.

Arnhem, 07 augustus 2014

 

Glenn Azimullah

Is een alcoholverslaving op zich al een ziekte of gebrek?

Posted on: No Comments

Regelmatig wordt er in de gevallen waarbij er sprake is van een (alcohol) verslaving er vanuit gegaan dat de verslaving op zich al een ziekte of gebrek inhoudt.

Onder verwijzing naar eerdere jurisprudentie heeft de Centrale Raad van Beroep nogmaals bevestigd dat het niet om de verslaving op zich gaat, maar om de gebreken die daaruit voortvloeien. Onderstaande overweging van de Centrale Raad van Beroep in haar uitspraak van 18 juli 2014, ECLI:NL:CRVB:2014:2438, spreekt voor zich.

“De Raad heeft eerder geoordeeld, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 april 2010, ECLI:NL:CRVB:2010:BM0518, dat een verslaving aan alcohol op zich niet als ziekte of gebrek is aan te merken. Indien echter uit de verslaving gebreken voortvloeien dan wel indien die verslaving noodzaakt tot een klinische opname of behandeling, brengt dit mee dat er wel sprake is van een ziekte of gebrek. In het geval van appellant is niet gebleken dat uit zijn alcoholgebruik beperkingen voortvloeien, waarbij in het midden kan blijven of sprake is van alcoholverslaving. Appellant werd op de datum in geding niet behandeld voor zijn overmatige alcoholgebruik en ook is niet gebleken dat hij op die datum meer beperkt was voor het verrichten van arbeid dan waarvan het Uwv is uitgegaan.”

Verrekening scholingskosten en transitievergoeding: een illussie?

Posted on: No Comments

Het (Concept) Besluit Transitievergoeding, de uitwerking van artikel 7: 673 lid 6 BW, is inmiddels gepubliceerd.

In de regeling wordt een onderscheid gemaakt tussen:
1. Transitiekosten: hierbij gaat het om kosten die worden gemaakt in verband met het einde van de arbeidsovereenkomst, dus kosten die gemaakt worden voor activiteiten en inspanningen bij – dreigend – ontslag. De kosten moeten zijn gemaakt voor maatregelen die zijn gericht op het voorkomen van werkloosheid of het bekorten van de periode daarvan. Met andere woorden: ze moeten zijn gericht op het van-werk-naar-werk helpen van de werknemer.en
2. Inzetbaarheidskosten: het dient te gaan om kosten die door de werkgever tijdens de laatste vijf (5) jaren van het dienstverband zijn gemaakt voor maatregelen die gericht zijn op versterking van de bredere inzetbaarheid van de werknemer op de arbeidsmarkt. Dus niet gericht op de inzetbaarheid of doorstroming van de werknemer in het bedrijf van de werkgever!

Van groot belang voor werkgevers is hetgeen is bepaald in artikel 2 lid 1 van het besluit. Zowel voor de transitiekosten als de inzetbaarheidskosten geldt dat, behalve dat aan de in het besluit gestelde voorwaarden moet zijn voldaan, de kosten alleen verrekend mogen worden als de werknemer, voordat de kosten zijn gemaakt, schriftelijk heeft ingestemd met het in mindering brengen van de gespecificeerde kosten op de transitievergoeding.
Uit de voorwaarde van instemming voordat de kosten zijn gemaakt volgt in beginsel dat na de inwerkingtreding van de WWZ op 01-07-2015 de kosten niet kunnen worden verrekend, tenzij de werkgever voor de komende periode de instemming van de werknemers bewerkstelligd.

Het is dus van belang om nu al na te denken over de mogelijkheid tot verrekening van kosten. Met het voorgestelde artikel 2 lid 1 van het Ontwerpbesluit Transitievergoeding zal de verrekening van de scholingskosten voor de werkgever praktisch onmogelijk worden. In elk geval is helder dat scholingskosten naar de gebruikte definities moeten worden opgesplitst en moeten worden geadministreerd. Anders is de verrekening, los van art 2 lid 1, een mission impossible.

Wij adviseren werkgevers om de mogelijkheid van artikel 2 lid 2 te gebruiken om de individuele instemming van werknemers te omzeilen. Daarvoor is het van belang om hierover afspraken tot stand te brengen tussen te maken met de werkgever of verenigingen van werkgevers en werknemers of verenigingen van werknemers waaraan de werkgever is gebonden. Schriftelijke toestemming van de werknemer is dan niet (meer) vereist.

Conclusie
De verrekening van kosten met de transitievergoeding zal in veel gevallen een illusie blijken te zijn gelet op de instemmingsverplichting ex artikel 2 lid 1 van het Concept Besluit Transitievergoeding. Werkgevers doen er goed aan om ogv lid 2 hun zaakjes te regelen. Dat voorkomt gesteggel met individuele werknemers.

Ontwerpbesluit Transitievergoeding